![]() |
BRONNENBUNDELS |
Pop art |
Uit: Kunst van nu. Amsterdam 1971 | |
De pop-kunstenaar vindt zowel voor zijn schilderijen en sculpturen als voor zijn assemblages en collages zijn inspiratie in de communicatiemedia; uit kranten en tijdschriften neemt hij bv. strips, advertenties en foto's; uit televisie, film en reclame kiest hij beelden van beroemde personen en filmsterren. Artikelen uit het warenhuis en de supermarkt dienen hem tot voorbeeld, zoals kleding, huishoudelijke apparaten, voedsel in blik, of etenswaren zoals hamburgers en sandwiches (Oldenburg). Ook aan de autocultus en de moderne modelwoning met ideale badkamer, wc en keuken ontleent de pop-kunstenaar zijn motieven. Hij laat deze dikwijls geweldige afmetingen aannemen en/of geeft ze ineen ongewoon perspectief weer. |
||
In tegenstelling tot abstract expressionisme - de belangrijkste stroming
uit de jaren vijftig - tracht pop art elke emotionele relatie van de kunstenaar
met het kunstwerk te voorkomen. De pop- kunstenaar wil in het algemeen
niet de indruk wekken dat het kunstwerk handwerk is. Daarom maakt hij
vaak gebruik van onpersoonlijke mechanische druktechnieken uit de reclamekunst,
zoals de zeefdruk en het werken met rasters en fotografische procédé's.
Hij schildert bij voorkeur met fel gekleurde plastic-, metaal- of èmailverven. |
||
Amerika |
||
Engeland
Hoewel velen menen dat in de Engelse pop art een sociaal en cultureel protest verdisconteerd is, ontkent Alloway dit ten stelligste. Het verschil met de Amerikaanse pop art ligt in het feit dat de Engelse pop art dikwijls schilderachtiger, meer associatief, anekdotisch en autobiografisch is. Men moet zich realiseren dat de zo bewonderde techniek en "popular culture" in de jaren vijftig en begin zestig in Amerika veel verder ontwikkeld waren dan in Engeland. Naast Hamilton en Paolozzi behoren Blake, Derek Boshier (1937), Caulfield, Jones, Kitaj, Laing, Philips, Richard Smith en Tilson, die allen aan het Royal College of Art in Londen gestudeerd hebben tot de Engelse pop art. |