BRONNENBUNDELS
 


Abt Suger van Saint Denis

Suger was ondanks zijn nederige afkomst opgeklommen tot abt van het belangrijke klooster van St. Denis, de begraafplaats van de heilige Dionysius en de Franse koningen. Hij had zelfs enige tijd als vervanger van de Franse koning de feitelijke macht in Frankrijk. Zijn opvatting was dat door middel van materiële schoonheid en stralend licht mensen ontvankelijker werden gemaakt voor de geestelijke glorie van het Goddelijke.

Wie gij ook zijt, wanneer gij er naar streeft dit portaal te roemen
Verwonder u niet over het goud en de weelde maar over de inspanning van het werk
Het werk schittert edel, maar het werk dat edel schittert
Moge de geesten verlichten opdat zij ingaan door de ware lichten
Tot het ware licht, waar Christus de ware poort is
Hoe het binnen is, geeft dit gouden portaal aan
De zwakke geest verheft zich tot het ware door het stoffelijke
En vol verlangen verheft hij zich door het licht uit zijn verdorvenheid

Daar waar wij God offers moeten brengen met goud en kostbare stenen
Wijd ik, Suger, dit vaatwerk aan de Heer.

 

 

 

Uit: Vers bestemd voor het portaal van de kathedraal van Saint Denis

 

Uit: Opschrift van een kelk in de kathedraal van Saint Denis

Uit: SUGER, Liber Sugerii Abbatis Sancti Dionysii De rebus in administratione sua gestis (over de tot stand gebrachte zaken tijdens zijn beheer)

Suger schreef een verhandeling, waarin hij verslag uitbracht over de gebeurtenissen onder zijn beheer zoals de verbouwing van het koor van St. Denis.

XXVIII Over de vergroting van het hoge koor

In hetzelfde jaar, opgemonterd door een zo heilig en gelukbrengend werk, haastten wij ons een begin te maken met de bouw van de ruimte der goddelijke verzoening in het hoge koor, waar het altijd durende en druk vereerde Offerlam van onze Verlossing geofferd moest worden, in afzondering en stilte, ver van de drukte der massa. En zoals men in onze verhandeling over de inwijding van deze hoogst gelegen bouw kan vinden, zijn wij genadig waardig bevonden - want God hielp en begunstigde ons en onze bemoeiingen - samen met onze broeders en mededienaren een zo heilig, zo schitterend bouwwerk tot een goed einde te brengen; wij voelen ons des te meer verplicht aan God en de heilige martelaren daar Hij, door zo een langdurig uitstel, wat gedaan moest worden aan onze generatie en aan onze inspanningen heeft voorbehouden. Want wie ben ik, of welk is mijn vaders huis, dat ik het aandurfde de bouw te beginnen van een zo groots en bekoorlijk gebouw, of mocht hopen het te voltooien, als ik niet, vertrouwend op de barmhartigheid van de Goddelijke genade en de steun van de heilige martelaren, mijzelf volledig met geest en lichaam uitgerekend op deze taak had toegelegd? Maar Hij, die de potentie het te willen gaf, gaf tevens de kracht het te kunnen; en omdat het goede werk Zijn wil was, kon het volbracht worden met Zijn hulp.
Hoe zeer echter de Goddelijke hand, in dergelijke zaken werkzaam, dit glorieuze gebouw beschermd heeft, daarvan is dit ook een zeker bewijs dat hij in drie jaar en drie maanden dit hele prachtige gebouw, zowel van de lager gelegen crypte tot de hoger gelegen verhevenheid der gewelven, dat door de afwisseling van zoveel bogen en zuilen een gevariëerde aanblik biedt, liet voltooien, zelfs de voltooiing van het dak.
Daarom geeft de inscriptie van de voorgaande inwijding, met de weglating van slechts één woord, ook het jaar van de voltooiing hiervan aan als volgt:

'Het was het Een Duizend, Een Honderd en Vier en Veertigste jaar van het Woord, toen dit gebouw werd ingewijd'.

Wij kozen ook deze verzen uit om toegevoegd te worden aan de verzen van de inscriptie:

Terwijl men aan d'aloude gevel een nieuw koor verbindt,
Straalt het midden van het heiligdom in al zijn schittering,
Wat men zo schitterend verenigt, weerkaatst in schittering,
En een nieuw licht overstroomt het nobele gebouw.
Ik, Suger, heb in mijn tijd dit gebouw vergroot,
Onder mijn leiding heeft men het gedaan.

Verlangend om mijn succes te laten voortduren, aangezien ik niets meer wenste onder deze hemel dan het nastreven van de eer van mijn moederkerk, die mij met moederlijke liefde gezoogd had als kind, mij gesteund had als struikelende jongeman, als volwassene gesterkt had en die mij plechtig tussen de prinsen van kerk en koninkrijk plaatste, wijdden wij ons zelf aan de voltooiing van het werk en spanden ons in om de vleugels van het transept van de kerk te verhogen en te vergroten tot de vorm, waarmee het vroegere en het latere gebouw samengevoegd moest worden.

Niet iedereen was het met Sugers opvattingen eens. Zijn grote tegenspeler was Bernard van Clairvaux, de abt van Cïteaux, die tegen de pracht en praal van de kerkelijke bouwkunst ten strijde trok.

Over de heilige kunst

'Maar deze misbruiken zijn niet het ergst. Ik ga over tot andere, die slechts geringer lijken omdat ze gewoonte zijn geworden. Ik spreek niet over de hoog opgebouwde kapellen, hun overgrote breedte, de rijke versiering en de te opvallende schilderingen die de aandacht trekken, maar de vrome gevoelens verstoren en mij herinneren aan de oude gebruiken in de joodse synagoge. Ik geloof wel dat men dit meent te doen ter ere van God, maar in mijn kwaliteit van monnik stel ik aan andere monniken de vraag die een heiden aan andere heidenen stelde: 'Zegt mij, priesters, waartoe dient het goud in de heiligdommen?' En ik zeg u, armen van Jezus Christus (want ik houd mij niet aan de maat van het vers, maar aan de zin), zegt mij, als ge dan werkelijk armen zift, waartoe dient het goud in uw kerk?
(...)
En eerlijk gezegd, is het niet hebzucht, een vorm van afgoderij, die ons tot dit alles brengt? We hechten aan de gave die men ons schenkt, meer dan aan de vrucht die ze moet opleveren. Vraagt ge mij hoe dat komt, dan zeg ik dat het bij verrassing geschiedt. Er bestaat een zekere handigheid om geld uit te strooien waardoor het vermeerdert; men besteedt het om meer te krijgen en verkwisting schept overvloed. De aanblik van die verbazende ijdelheid en rijkdom wekt de mensen meer op om aan God geld te offeren dan gebeden. Zo trekken rijkdommen rijkdommen tot zich, en geld trekt geld aan. Ik weet niet hoe het komt dat, hoe meer schatten men ziet, men des te meer geneigd is de zijne te offeren. De ogen genieten bij het aanschouwen van relieken in goud, en men doet meteen zijn beurs open; ziet men een mooi schilderij van een heilige man of vrouw, dan acht men het des te heiliger naarmate het de ogen streelt en men wil het kussen; men vraagt om een gift en bewondert meer de schoonheid dan dat men de heiligheid eert van een schildering of reliekschrijn. En in de kerk hangt men geen kronen op, maar raderen vol juwelen met lampen eromheen, die feller schitteren door de fonkelende edelstenen. En in plaats van kandelaars ziet men grote bomen van brons, enorm zwaar en wonderbaarlijk bewerkt, waaraan de lichten niet sterker stralen dan de kostbare stenen die ze opluisteren.

Uit: BERNARD VAN CLAIRVAUX Apologia ad Guillelmum Ed. Alsatia, Parijs 1953
Uit: SUGER, Liber Sugerii Abbatis Sancti Dionysii, De rebus in administratione sua gestis (over de tot stand gebrachte zaken tijdens zijn beheer)

Suger had zich in zijn boek al tegen deze opvattingen verweerd.

XXXIII

Laat iedereen handelen overeenkomstig zijn eigen opvattingen. Wat mijzelf betreft, ik verklaar, dat het mij altijd volkomen juist heeft geleken, dat alles wat mooi is boven alles dienstbaar gemaakt moet worden aan de viering van de Eucharistie. Als naar het woord van God en het bevel van de profeet gouden schalen, gouden fiolen en kleine gouden schotels moesten worden gebruikt om het bloed van bokken of kalveren of rode vaarzen op te vangen, hoeveel te meer dient men dan niet, om het bloed van Jezus Christus te ontvangen, gebruik te maken van het gouden vaatwerk, edelgesteente en alles wat men in de schepping voor kostbaar houdt. (...)
Zij, die onze opvattingen hekelen (Suger denkt hier nog steeds aan Bernardus), werpen hiertegen op, dat bij de viering van de Eucharistie een reine ziel, een zuivere geest en een trouwe bedoeling volstaan. Ongetwijfeld zijn wij het daar geheel mee eens. Maar wij houden staande, dat men ook door middel van de uitwendige sier van de heilige vaten eer moet brengen en nergens zo zeer als juist bij het heilig misoffer, in algehele inwendige reinheid, in algehele uitwendige adel.


1) Villard de Honnecourt, een 13de eeuwse bouwmeester, tekende naar eigen aanschouwing de kathedraal van Reims
Exterieur en interieur


2) Luchtbogen
3) Buitenzijde koor

4) Binnenzijde koor

5) E.E. Viollet-le-Duc; een 19de eeuwse bouwmeester, legde zich vooral toe op het restaureren van gotische gebouwen. Ook hij tekende de kathedraal van Reims
Gevelopstand exterieur

6) Gevelopstand interieur


7) Doorsnede

8) Kathedraal van Reims, huidige toestand koor

9) Kathedraal van Reims, huidige toestand gevelopstand van het schip