BRONNENBUNDELS
 


De bekroning van de stad

De rol die het licht zou moeten vervullen als symbool voor een nieuwe samenleving vinden we ook terug in het werk van Nederlandse architecten die werken in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Zakelijkheid en symboliek lijken op het eerste gezicht moeilijk te verenigen. In het onderstaande fragment wordt de zakelijkheid van de Nederlandse architectuur gerelativeerd. Volgens de schrijver is de zakelijkheid vooral de uitdrukking van het streven naar immaterialisering, vergeestelijking van de architectuur.

uit: Bruno Taut,Die Stadtkrone, Jena 1919

 

 

Volgens de gangbare theorie wil de nieuwe zakelijkheid feitelijk alleen economische en practische zakelijkheid, industrieel en genormaliseerd tot stand gebracht. De ijlheid van hun constructies en materialen zou dan een gevolg zijn van practische economie. Iedere theorie is een uiting van geest en wil. Maar bij een beschouwing van een kunstwerk (uiting van het leven in God of Natuur op de een of andere wijze) is het niet zoozeer van belang te weten wat de kunstenaar wil, dan wel te bespeuren, wat de kunstenaar is en moet. Ondanks hun intellectueele klaarheid, hebben de nieuwe-zakelijken (noodzakelijk) een veel belangrijker onbewusten drang in zich, die zich niet in de theorieën maar in de daden demonstreert.

De nieuwe zakelijkheid wil in diepste wezen niet de redelijke zakelijkheid maar de ijlheid, het onstoffelijke, het los zijn van God of Natuur, het los zijn van zielsproblemen. Men herkent dit in de architectuur duidelijk aan de overal (Holland, Duitschland, Rusland enz.) overheerschende vóórkeur voor het platte dak, de lichte constructies, en de naadloosheid in vloer, wand en plafond. Daarbij de typische wil om de muren of wanden lichtkleurig, liefst wit te maken (in alle landen).

Verder het gebruik van materialen, die geen stof (zwaartekracht) uitdrukken, zoals spiegelglas en glimmend metaal (liefst nikkel of chroom- staal), of die geen spanning vertoonen, zooals beton. Vervolgens de voorkeur voor het technischvolmaakte, onpersoonlijke in den vorm. En ten slotte het volkomen weren van ornament. Van de cubisten neemt de nieuwe zakelijkheid den onpersoonlijken vorm (den meetkundigen vorm) en het besliste rythme loodrecht- horizontaal (de positiviteit van den beslisten, denkenden geest) over.

 
 

Al het bovenstaande is gemakkelijk te bewijzen: het platte dak drukt, wanneer men er niet bovenop kijkt, geen natuur-functie van bedekking uit; het is, aesthetisch, zonder dekking. Het zichtbare hellende dak, met lei- of pannenbedekking, demonstreert wel een Natuurfunctie, namelijk bescherming en regenwater afvoer. Schuine dakvlakken geven een doorbreking van de positieve zekerheid in het rythme horizontaal-verticaal; zij werken daardoor romantisch.

Daarom zijn zijn niet overeenkomstig den stijl der nieuwe zakelijkheid.
Een gezonde constructie in Nederland zou zijn: betonpijlers met baksteenvulling; deze heeft bewezen weervast en goed te zijn; de nieuwe zakelijkheid neemt echter dun metaal voor pijlers en wanden, waarbij alles in het werk gesteld wordt om de Natuur (roesten, verweeren enz.) tegen te gaan. Daarom wordt gewenscht: niet de zichtbaar samengestelde muur, die menschenwerk is en uitdrukking van de zwaartekracht, maar het onpersoonlijke werk, het volmaakte machinale, zoo mogelijk naadlooze, materiaal (niet voor de hygiëne zooals zij zeggen, maar voor het onstoffelijke, dat zij willen).

De geheel door spiegelglas opengewerkte muur geeft geen voelbare beschutting tegen de Natuurkrachten, geen schaduwwerking en geen intimiteit; hij geeft ijlheid, luchtigheid. Men wil zoo weinig mogelijk tegenstelling tusschen huis en Natuur. De voorkeur voor wit is bijzonder typeerend. Of de witte kleur duurzaam is in ons klimaat of niet, speelt geen rol; het denken, dat niet Natuurlijk en mystisch voelt, wil zoowel het witte huis in Marokko, Spanje, Duitschland, als in Holland. Omdat wit de meest ijle kleur van alle, de meest onstoffelijke is. Ook al bouwt men in Holland in goede baksteen of beton, dan zal men in de nieuwe zakelijkheid deze bij voorkeur toch pleisteren en witten.

 
 

Even verklaarbaar is het vrij veel voorkomende licht-blauw, na wit misschien de meest doorzichtige en zwevende kleur. En men begeert ook in het interieur vooral de ongebroken kleuren, want in elkaar vervloeiende kleuren werken als onbestemde zinnelijkheden; daarom effen kleuren in een eenvoudige, besliste, beheerschte, aesthetische tegenstelling. En dat het ornament geweerd wordt, spreekt haast vanzelf, want alle ornament is aan de Natuur ontleend en daardoor mystisch; of het is zuiver meetkundig en dan stoort het in zijn lijnenspel de beslistheid van het groote rythme: loodrecht- horizontaal. Daarenboven heeft elk ornament, logisch denkend gesproken, geen zin; het staat buiten den geest.