BRONNENBUNDELS |
Fantastische wezens De Apocalyps 1) in miniaturen en beeldhouwkunst Ongetwijfeld waren niet alle kunstenaars destijds monniken, maar bijna altijd waren het monniken die hun het onderwerp opgaven. In hun bibliotheken, rijk aan verluchte handschriften, bewaarden de kloosterlingen al de schatten van de oudchristelijke kunst; zij waren de bewakers van de traditie. De miniaturen uit hun boeken moesten dan ook de modellen verschaffen, wanneer zij hun kerk wilden opluisteren. Groot is de rol welke de miniatuur in die tijd heeft gespeeld; zij verklaart zowel het gewrongen voorkomen van onze opkomende beeldhouwkunst, als het door en door traditioneel karakter van onze iconografie. 1) is het griekse woord voor onthulling of openbaring. Het meest bekend
is de Openbaring van Johannes in de bijbel. Johannes schreef zijn boek
in de tweede helft van de eerste eeuw als banneling op het eiland Patmos.
Deze tekst sluit aan bij een reeks joodse apocalyptische geschriften,
die werden opgesteld tussen ca 200 voor-ca 100 na het begin van de jaartelling.
Zowel de joodse teksten als die van Johannes hebben een voorspellend karakter
en bieden visioenen over een vernieuwde schepping na een rampzalige eindtijd.
Tussen beide is echter een groot verschil: in de christelijke versie (die
van Johannes) is vooral de terugkeer van Christus als verlosser belangrijk.
In de opbouw van dit bijbelboek speelt het heilige getal zeven een grote
rol.
Al vanaf de Ode eeuw ontstaat de traditie taferelen uit de Apocalyps uit te beelden. Dit wordt een belangrijk thema in de boekverluchting, vooral in de zogenaamde Commentaren op de Apocalyps. Hierin vormt een reeks spaanse werken een belangrijke groep. Zij zijn geïnspireerd door de commentaren van de monnik Beatusvan Liébana, die leefde in de 8ste eeuw. |
Uit: E. Mâle,
De religieuze kunst van de Xllde tot de XVlllde eeuw Utrecht/Brussel 1949. |
|||||||||||||||
Beatus van Liébana, Commentaar op de Apocalyps, Parijs Bibliothèque Nationale. | ||||||||||||||||
Het beroemdste van alle handschriften uit de Midi is de Apocalyps van Saint-Sever, die berust in de Bibliothèque Nationale. Het is niet de Apocalyps zelf, maar een commentaar erop, geschreven in Spanje door Beatus, abt van Liébana. Verborgen in een vallei van het bergland van Asturië, waar zopas de inval der Moren tot staan was gebracht, stelde hij in 784 zijn toelichting op het boek van Sint Jan 2) samen, en scheen het nabije eind der wereld aan te kondigen. Zijn werk werd door de kerk van Spanje aanvaard en van eeuw tot eeuw overgeschreven. Evenzeer als de tekst droegen bewonderenswaardige miniaturen bij tot het succes van het boek; van de Xe tot aan het begin van de Xlle eeuw werden ze onophoudelijk gereproduceerd. Wij moeten evenwel niet denken dat deze miniaturen slaafs naar elkander werden overgenomen. 2) Openbaring van Johannes |
||||||||||||||||
Is het thema in het algemeen genomen hetzelfde, de details vertonen tal van varianten, nimmer heeft deze commentaar opgehouden de verbeelding van de kunstenaar te prikkelen. Het lijdt geen twijfel of de abdij van Moissac bezat een Apocalyps van Beatus, want bij dit boek gingen de beeldhouwers blijkbaar soms te rade, wanneer zij naar hun onderwerpen zochten. Het handschrift van Moissac moet sterke overeenkomst hebben vertoond met dat van Saint-Sever, maar op sommige punten verschilde het er ook van, zoals wij zullen zien. Het prachtige tympaan van Moissac toont ons Christus in zijn heerlijkheid, te midden van de vier dieren; Hij is vergezeld van de vierentwintig oudsten uit het Boek der Openbaring, gezeten op hun tronen, elk met een schaal en snaarinstrument; het is de Mensenzoon, zoals Hij aan Sint Jan verscheen. |
||||||||||||||||
Majestas Domini, Zuidportaal St.
Pierre, Moissac. |
||||||||||||||||
Vanwaar stamt het tympaan, dat schijnbaar op geen voorgangers
teruggaat? Is het een schepping van de beeldhouwers uit de Xlle eeuw?
Wanneer men de Apocalyps van Beatus kent, valt het bezwaarlijk aan te
nemen. Een der schoonste bladzijden uit het handschrift stelt ons voorde
Christus in heerlijkheid; de vier dieren vergezellen hem. Om hem heen
vormen de vierentwintig oudsten een grote kring; zij zijn gezeten op tronen,
dragen een kroon op hun hoofd, houden in de ene hand een schaal, in de
andere een snaarinstrument, terwijl hun blikken gekeerd zijn naar het
verblindend visioen, waarvan zij de schittering doorstaan; rondom hen
vliegen engelen in de hemel. Hier hebben wij het model van de beeldhouwer
van Moissac. Aan een manuscript, dat veel op het bovengenoemde geleek,
ontleende hij de oudsten uit de Apocalyps, die een geheel nieuwtype vertegenwoordigen.
Inderdaad, slechts in de handschriften van Beatus ontmoeten wij ze met
hun kronen, hun schalen, hun snaarinstrumenten, gelijkend op spaanse guitaren,
hun gebeeldhouwde tronen. Miniaturen van deze prachtige grijsaard-figuren
zijn bijna onveranderd in de monumentale kunst overgegaan; de beeldhouwer
die zi niet in een kring kon opstellen, heeft ze zo hoog mogelijk boven
elkaar geplaatst, aan weerszijden van Christus.
|
||||||||||||||||
Om de kunst van de Xlle eeuw goed te begrijpen moeten
wij haar in verband zien met de oosterse oorsprong van de christelijke
kunst. In de IVe, Ve en Vle eeuw vertoonde de christelijke kunst een tweevoudig
karakter. Men had de kunst van de griekse steden: Alexandrië, Antiochië
en Ephese, met daarnaast de kunst van Jerusalem en de landstreken van
Syrië.
Wanneer de kunstenaars van de Xlle eeuw de wonderen der wereld willen uitbeelden,zijn ze er bij voorkeur op uit, ons een voorstelling te geven van de vreemdsoortige volken en dieren waarvan de oudheid hun het bestaan had verzekerd. Het tympaan van Vézelay, waarop het Pinkstergebeuren staat uitgebeeld, geeft ons eveneens op het boordsel, waarmee de ene helft van de boog is afgezet, de pygmeeën te zien, volksstammen met grote oren en andere met hondekoppen, die voor de waarheid van het Evangelie moesten gewonnen worden. Maar de monsters uit de Xlle eeuw hebben vaak een andere oorsprong. Ze zijn afkomstig van de oosterse stoffen welke overvloedig in onze kerken werden aangetroffen. |
|