BRONNENBUNDELS
 


Een beschrijving van de Comédie Française in de eerste helft van de achttiende eeuw

De theaters in Frankrijk zijn bijna hetzelfde als die in Italië, welke model stonden voor de rest van Europa, behalve dat achter de parterre er een klein verhoogd gedeelte is, dat men het 'amfitheater' noemt. Dit amfitheater heeft zitplaatsen en ligt een beetje lager dan de eerste rij van de loges opdat alle toeschouwers hetzelfde vrije uitzicht op het toneel hebben.
Er is ook aan de onderkant van het theater een soort ruimte, orchestrum genaamd, die vroeger bestemd was voor de muzikanten maar door hun plaatsruimte in te krimpen, kunnen daar nu toeschouwers zitten.

De ingang is onder het theater en deze ruimte biedt plaats aan zo'n veertig tot vijftig personen, die dezelfde prijs betalen als op het toneel; en als het gebouw druk bezet is, zitten de vrouwen daar op stoeltjes zonder rugleuning net als in het amfitheater.
De theaters zijn hier heel klein en hebben maar drie rijen loges boven elkaar. Er zijn hier niet zoals in Italië, vijf of zes rijen loges boven elkaar en de grootste parterre in Frankrijk heeft niet meer dan vijf tot zeshonderd staanplaatsen en is daarmee overvol ....
De schouwburg heeft twee toegangen vanaf de straat, één leidt alleen maar naar de parterre, de andere naar alle andere afdelingen van het gebouw. Aan één kant van deze ingangen is een ruimte voor buffetten, waardoor de toeschouwer een kaartje krijgt dat hem toegang geeft tot de parterre of tot een andere plaats en het kaartje draagt gewoonlijk de naam van de zitplaats, waarvoor betaald is.

De ontvanger hiervan krijgt bij inlevering aan de binnendeur van de schouwburg daar een ander kaartje met contre-marque erop en de naam van de plaats waar hij recht op heeft. Deze kaartjes worden ook weer ingeleverd namelijk aan de mensen, die de loges open maken, toezicht houden op het gezelschap dat daar zit, en ze vervolgens sluiten zo gauw er acht personen binnen zijn, vier op de voorste bank en vier op de achterste. Er mogen dus acht mensen in één loge zitten, mannen en vrouwen en niemand kent elkaar. Maar de waarheid is dat het soms erg lastig is om daar te zitten vanwege de hoepelrokken van de dames; om dit ongemak te vermijden laten de dames meestal 's morgens of de avond tevoren een loge voor zich bespreken.(...)

Uit: Luigi Riccoboni, An Historical and Critical Account of the Theatre in Europe Londen 1741

2) Plattegrond van de Comédie Française, 1689. Op het toneel staan banken voor de toeschouwers; de goedkoopste plaatsen zijn de staanplaatsen in de parterre.


De progressieve schrijver Mercier stond zeer kritisch tegenover degenen die de loges bevolkten - een mengeling van parasiterende aristocraten en rijke speculanten. Vooruitlopend op het volkstheater beschouwde Mercier het logesysteem als het diepstgewortelde kwaad in het theater.

Privéloges zijn een onfatsoenlijke gewoonte, het gevolg van onze huidige losse zeden. Zij offeren publiek en spel op aan de aanmatigende kieskeurigheid van twee of driehonderd vrouwen, die niets te doen hebben. En zij houden alle eerlijke burgers uit de schouwburg, die daar anders heilzaam vermaak zouden kunnen vinden maar wier inkomens hun de weelde van een dergelijk voorrecht ontzeggen.
(...) Aldus wijkt de parterre voor de privéloges en niemand zegt er wat van. Als het publiek protesteert tegen de regeling, snerpt een modieuze dame terug: (...) Ik kan de acteurs niet bij mij thuis laten komen dus waarom zou ik niet net zo laat naar het theater mogen komen als ik wil?

Gaat het hun iets aan als ik 'en deshabillé' verschijn, alsof ik net uit mijn bed kom; als ik verkies mijn schoothondje, mijn eigen kandelabers, mijn po mee te brengen of als ik op mijn gemak in een leunstoel wil hangen, mijn aanbidders wil ontvangen en weggaan voor ik mij doodverveel? Zij proberen gewoon mij te beroven van de vrijheid die uit rijkdom en goede smaak voortvloeit!'
Dus moet de dame haar spaniel naast zich hebben; zij moet haar kussens hebben, haar stoof en vooral een kleine fat met een kijker om haar op de hoogte te houden van alle komen en gaan en om de spelers te identificeren. Ondertussen wappert de dame natuurlijk met een waaier, waarin een kijkgaatje zit, zodat zij ongezien kan rondkijken.

Uit: L.S. Mercier, Tableaux de Paris Amsterdam 1783
Uit: Petite Encyclopédie illustré de I'Opéra Parijs 1974

 

 

 

 

Uit: Journal des Goncourt. T.IX. 20 sept. 1870

Uit: Michel Anézo, Artikel in: Le Sifflet, 13 dec. 1874

Uit: Albert de Lasalle, Artikel in: Le Monde Illustré no 926, 9 jan. 1875

 

 

Uit: Le Monde Illustré no 927, 16 jan. 1875

De opera van Garnier

Over de grote trap schrijft Garnier het volgende:

Op iedere verdieping bekleden de bezoekers die over de balkons leunen de muren en brengen ze als het ware tot leven, terwijl anderen de trap op en af lopen en nog meer bijdragen aan de levendigheid. Door het aanbrengen tenslotte van kleden of neerhangende draperieën, kroonluchters, kandelabers of grote kroonkandelaars, verder verschillende soorten marmer of bloemen, maakt men van dit ensemble een weelderig en schitterend geheel, dat doet denken aan sommige composities, die Veronese op het doek heeft vastgelegd.
Het flonkerende licht, de glinsterende kleding, de geanimeerde en glimlachende gezichten, de ontmoetingen, de groeten die gewisseld worden, alles zal een sfeer van feest en plezier uitstralen en zonder zich rekenschap te geven van het aandeel dat de architectuur in dit betoverende resultaat toe moet komen, zal iedereen er van genieten en iedereen zal door de gelukkige indruk, die hij er van heeft, eer betuigen aan deze grote kunst, die zo machtig is in zijn uitingen en zo verheven in zijn effecten.

Commentaren op de bouw van de opera in Parijs

Het wordt hoog tijd een andere bestemming voor de opera te zoeken: hij staat niet meer in verhouding tot onze middelen. Wij zijn niet rijk genoeg meer om tenoren te betalen, wij zullen een opera krijgen als van een tweederangs stad.

Laten wij er trots op zijn dat wij Fransen zijn als wij naar onze opera kijken. De vreemdelingen die dit wonder zullen bezoeken, zullen ondanks onze rampspoeden zien dat Parijs nu en in de toekomst zijn weerga niet kent.

Wij hadden in feite al lang de hoop opgegeven ooit nog eens door te dringen in die berg marmer, porfier en brons. Langzamerhand waren we er aan gewend geraakt in de nieuwe opera slechts een monoliet te zien zoals de Egyptenaren ze in roemruchte tijden oprichtten. Het 'verboden toegang voor publiek', dat men op al die deuren kon lezen, leek ons een waarheid die voor de eeuwigheid leek te gaan gelden en die men tenslotte wel op een marmeren plaquette zou graveren. Maar tenslotte blijken wij ons toch vergist te hebben. De goede, mooie en dikke miljoenen van ons land hebben het wonder bewerkstelligd deze indrukwekkende en pralende hoop kostbare stenen bewoonbaar te maken. Frankrijk kan dus trots zijn op het schouwspel dat zij dinsdag aan Europa heeft geschonken en dat ook een triomf is voor onze dierbare stad Parijs. Zo'n feest betekent voor een volk dat vier jaar geleden stierf van de honger, meer dan een troost voor zijn trots, het vormt een begin van zijn wedergeboorte.

Lach niet: dat monument is het laatste schokkende nieuws; ach, als het nu eens alleen voor ons bestemd was, voor de mannen - al die hoekjes, al die achterafplekjes, al die spiegels zouden dienen .... Maar ik houd me in; ik zou onzin uitkramen - enfin, om kort te gaan, dit uitgestrekte etablissement brengt op andere denkbeelden dan te luisteren naar Gluck of Meyerbeer.
Mathilde - Eerst luisterde je zo godsdienstig in de oude zaal!
De markies - Misschien niet, maar ik was in een schouwburg en had daar geen twijfel over: in plaats daarvan heeft het hier de schijn van een enorm groot slecht oord - van een reusachtig huis van plezier.
God mag weten waar mijn gedachten heenvliegen.
Dames, deze opera is de droom van een corrupte bourgeoisie: goud, taartjes, schemer, lage canapeetjes.

3) Zijgevel van de Opera Garnier ten tijde van de opening in 1875

 

 

 

 

Uit: Charles Garnier, Brief aan Minister van Onderwijs, Letteren en Schone Kunsten in: Bibliothèque Nationale, Fonds Garnier stuk nr. 60

Garnier zal spoedig op de hoogte zijn welke rol voor hem is weggelegd tijdens de inwijdingsplechtigheid. Op 3 januari ontvangt hij deze circulaire, die uitgaat van het Kabinet van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, Letteren en Schone Kunsten:

'Mijnheer, ik heb de eer u te verzoeken vanaf aanstaande maandag het plaatsbewijs voor de tweede loge nr. 28, die door het Ministerie van Schone Kunsten te uwer beschikking is gesteld voor de Galavoorstelling (tegen de somma van 120 frs.) te laten afhalen bij de Directie van de Opera, Rue Drouot 5.'

Garnier antwoordt, na de ontvangst van de brief bevestigd te hebben, in deze bewoordingen:

'Ik wil niet ontkennen dat Uwe Excellentie op dit ogenblik wel zeer in verlegenheid moet verkeren en dat een groot aantal belangrijke personen de nieuwe zaal wil bezoeken. De haast om de eerste gasten te worden van het huis, dat ik heb gebouwd, is voor mij heel vleiend en ik voel een oneindige dankbaarheid ten opzichte van hen die denken door de openingsvoorstelling met hun aanwezigheid te vereren, de kunst eer te bewijzen. Ik zou het zeer wenselijk hebben gevonden een van hen en bij deze avond aanwezig te zijn maar Uwe Excellentie zal mij, daar ben ik zeker van, begrijpen als ik de loge, die mij zo welwillend is aangeboden, niet kan accepteren.
Als de uitgifte eenvoudig door de heer directeur van de Opera zou zijn gedaan, zou het geheel vanzelf spreken dat ik niet met de financiers of de oude abonnees kon wedijveren en niemand zou verbaasd zijn als ik geen eerste loge had gekregen, maar daar de Plattegrond van de Opera Garnier invitaties of liever de toewijzingen van Uwe Excellentie afkomstig zijn, hebben de plaatsen een diepere betekenis.

Als Mijnheer de Minister van de Schone Kunsten de kunstenaar, wiens werk per slot van rekening het uitgangspunt van de plechtigheid vormt, een beetje terzijde plaatst, zal iedereen denken dat bf de kunstenaar het niet verdiend heeft ófwel dat de Minister zich gedwongen ziet zijn beschermheerschap over de kunsten te laten varen om zich aan conventies te onderwerpen of minstens onder bepaalde druk te staan, die geen rekening houdt met zijn bevoegdheden. Dit idee zou bij niemand op moeten kunnen komen. De Minister van Schone Kunsten moet door zijn ambt de Schone Kunsten stellen boven andere pretenties en zo aan het publiek het hoogstaande voorbeeld geven van het respect dat men aan het werk verschuldigd is.

Nu Uwe Excellentie niet zodanig heeft kunnen handelen als zij wellicht hadde gewenst, geloof ik deze beslissing een weinig te moeten verstoren door mij terug te trekken van een avond waarop de kunstzinnige welgevoeglijkheid uit het oog zou worden verloren. Ik zie dus met grote spijt af van het accepteren van de voor mij bestemde loge en zal, tenzij het toeval mij te hulp komt, mij er mee tevreden stellen eenvoudig op mijn bureau te verblijven in afwachting dat Uwe Excellentie vrijer zal zijn zijn gevoelens van recht- vaardigheid en welwillendheid te volgen.

 

4) Plattegrond van de Opera Garnier

c