BRONNENBUNDELS
 


Picasso

Het is duidelijk dat Picasso op zijn laatst ergens in de lente van 1907 bekend raakte met Afrikaanse beelden. De schilderijen uit die periode bevestigen dat. De 'Demoiselles d'Avignon', of tenminste de twee figuren rechts en zelfs meer nog de studies die ermee samenhangen en een aantal verwante schilderijen uit 1907, bevestigen allemaal zijn kennis van tenminste twee Afrikaanse stijlen, maskers uit Ivoorkust (vooral Dan) en met koper beslagen wachterfiguren van de Bakota stam uit Gabon. Een vergelijking van de 'Danser' (1907), het schilderij dat het meest overeenkomt met z'n primitieve prototype wijst op Picasso's gecompliceerde en subtiele relatie met Afrikaanse kunst. De parallellen zijn duidelijk: de armen van de figuur zijn achter het hoofd gebracht om het gezicht te omlijsten op de manier van de schematische hoofdtooi van het Bakota beeld; het gebogen rechterbeen met de voet die tegen de linkerkuit drukt, benadert de hoekig gevormde ledematen (die misschien helemaal geen benen zijn) en het geruwde oppervlak van het metaal kan vergeleken worden met de weloverwogen grote en ongelijke modellering van ogen en neus. Maar de verschillen zijn minstens even sprekend.

Uit: Robert Goldwater, Primitivism and Modern Art, 1938

Het Bakota beeld is, ondanks zijn sterke krommingen en getande silhouet, of misschien door zijn symmetrie en frontaliteit, statisch, verheven, onpersoonlijk. Picasso's figuur is een en al beweging en geweld. De intensiteit is van een totaal andere orde, want in plaats van in zichzelf gekeerd, is het onmiddellijk en direct op de beschouwer gericht. (...) Het is overduidelijk dat het hier, onder de- impuls van primitieve beeldhouwkunst, hoekig en lineair wordt, dat het modelleren wordt teruggebracht tot platte vlakken en dat het een geagiteerde en brutale uitdrukking krijgt. Al deze kenmerken zijn aanwezig in een studie voor de figuur rechtsboven in de 'Demoiselles d Avignon', een studie waarvan de krachtige tekening van de ogen en de schaduw van de neus ook weer een aanpassing zijn van de Afrikaanse vormentaal. In het schilderij zelf is de directe band veel minder opvallend. Het is echter duidelijk dat zowel de zittende als de staande naakten rechts in een andere stijl zijn dan de drie figuren links en dat het verschil te danken is aan de tussenkomst van Afrikaanse kunst.

Pablo Picasso, De danser van Avignon, 1907

Naast deze kwestie van de bronnen is het verschil tussen de twee zijden van dit belangrijke schilderij vooral een verschil in intensiteit. De latere figuren hebben een hoekigheid, een ontbreken van elke zweem van gratie die in de vroegere nog was blijven hangen en een zware donkere modellering. Zij belichamen op deze manier een nieuw accent op het barbaarse, dat zelfs nog meer uitgesproken wordt in de iets latere 'Danser' met zijn nog donkerder aardkleuren. Het is belangrijk om deze nieuwe emotionele toonzetting te herkennen, want dit suggereert dat hoewel de belangstelling van Picasso gericht was op de herkenning en het gebruik van de formele oplossingen die hij in Afrikaanse kunst waarnam, een romantisch gevoel voor de woestheid van het primitieve ook een belangrijke rol speelde in de aantrekkingskracht die het op hem uitoefende.

Weliswaar werd dat gevoel gedeeltelijk door de vormen overgedragen. Picasso zei later dat hij van Afrikaanse kunst hield omdat het 'raisonnable' was en het kwam zeker overeen met zijn behoefte op dat moment om het essentiële karakter van vormen uit de herinnering samen te vatten en toe te spitsen, om meer vanuit een 'idee' te werken dan vanuit gedetailleerde observaties. Het was echter nauwelijks de pure vorm alleen die hem inspireerde maar ook zijn eigen concept van het primitieve dat aan het vereenvoudigde en geometrische, ritmisch statische van de compositie een innerlijke nervositeit en kracht meegaf.