BRONNENBUNDELS
 


Schnabel over Polke

De eerste maal dat Ernst Mitzka naar mijn atelier kwam, was ik een dode hond aan het schilderen, die in een metaalgroen vlak dreef. Hij vertelde me over de schilderijen met flamingo's van zijn vriend Polke, die gemaakt waren door verf direct uit de tube te knijpen op stukjes bedrukt materiaal. Mitzka vond dat Polke en ik een oneerbiedig standpunt over schilderkunst gemeen hadden; hij was blij dat we geen abstracte schilderijen maakten. (Nu bestaan er feitelijk geen abstracte schilderijen, zelfs niet als er geen figuren op staan. Een schilderij kan een abstracte voorstelling hebben maar dat maakt het schilderij niet abstract. Schilderijen zijn gebruiksartikelen.)

Pas tijdens mijn eerste reis naar Duitsland in 1978 zag ik voor het eerst een schilderij van Polke. Een heleboel mensen hadden me gezegd dat hij een mislukte Pop Art kunstenaar was. Misschien mislukte hij in de Pop Art maar hij mislukte niet als kunstenaar. En wat verhinderde dat hij in het plaatje van de Pop Art paste, maakt zijn kunst nu zo bruikbaar. In zijn schilderkunst zit een gekte, een mate van onachtzaamheid, die ik de textuur van de armoede noem. Het is een wijze van opmerkelijke uitgesprokenheid, het is tegendraads; zijn werk laat zich van geen kant verenigen met het gerief van de verzamelaar. Dit soort werk kreeg in 1974 in New York weinig aandacht. In die tijd had iedereen het over kunst en taal, over het anonieme model, wiskunde, over filosofie, vooral Wittgenstein. Het was een tijd waarin de mensen steeds opnieuw spraken over het einde van de schilderkunst.

Julian Schnabel, Wederopstanding: Albert Finney ontmoet Malcolm Lowry, 1984. Olieverf op fluweel