BRONNENBUNDELS |
|
||
Uit: Beschrijving van het timpaan | Het 12de eeuwse
timpaan van de Sainte Foy in Conques
De kerk van Conques werd tegen 1120 voltooid. Het was een halteplaats
op de pelgrimsroute die van Le Puy naar Moissac en verder naar Santiago
de Compostela leidde. In de vorige eeuw was de kerk zozeer in verval geraakt
dat men deze wilde afbreken. De kerk is op het laatste moment behouden
maar het aangrenzende klooster is gesloopt. De restauratiewerkzaamheden
aan de kerk werden pas in deze eeuw voltooid. 1. In een mandorla (1) gekleed in een pallium (2), zit Christus als een opperrechter; op de kruisnimbus (3) is de inscriptie 'judex', rechter, aangebracht. Met zijn rechterhand wijst hij aan de uitverkorenen de hemel: 'komt gezegenden van mijn vader'; met de linkerhand wijst hij naar de hel voor de verdoemden; 'gaat heen van mij, vervloekten'. Daarboven is het kruis van Christus geplaatst tussen zon en maan; het kruis als centrum van de schepping, de wereld en de geschiedenis: 'dit teken van het kruis zal aan de hemel staan als de Heer komt oordelen'. (Matth. 24:30). (1) amandelvormige nimbus die de gehele gestalte omgeeft |
|
Conques, Schema van het timpaan |
||
Aan elke kant van het kruis blazen engelen de bazuin om de mensheid voor het einde te verzamelen. 2. Rechts van Christus, op banderollen die door vier engelen worden vastgehouden staan de vier theologische deugden: geloof, hoop, liefde en nederigheid. Daaronder een stoet van heiligen en personen die zich vol vertrouwen naar Christus begeven. 3. Drie kleine bogen stellen de kerk van Conques voor. Onder deze bogen zijn de boeien van de gevangen Christenen opgehangen, die uit de handen van de Moren door Ste Foy zijn bevrijd; tussen de bogen staan een altaar, een kelk en een koorstoel. 5. Geholpen door engelen die de grafstenen optillen komen de doden uit hun graven. 6. Het wegen van de zielen. Van de balans zijn nog slechts twee schalen over. Aan de ene kant staat de aartsengel Michaël; aan de andere kant zit, met een kwalijke blik een duivel die met zijn vinger de balans probeert door te laten slaan naar zijn kant. Maar tevergeefs. |
||
Conques, Het hemelse Jeruzalem met Abraham die de uitverkorenen verwelkomt |
||
Conques, De trots |
||
7. Het hemelse Jeruzalem. In het midden is Abraham afgebeeld
die de uitverkorenen verwelkomt. Links van hem staan de rechtvaardigen
van het Oude Testament; aan zijn rechterzijde staan de martelaren en de
heiligen van het Nieuwe Testament. Er heerst voor eeuwig een grote rust
op deze plaats.
9. De hellemond. Het bijbelse monster, de leviathan (4) slokt de veroordeelden op met zijn wijdopen bek. Een duivel met een zware knots duwt ze naar binnen, terwijl hij omkijkt naar-de uitverkorenen die hem ontsnappen. 12. De trots wordt uitgebeeld door een gevallen ruiter die tijdens zijn leven begerig was naar de bezittingen van de abdij, en door de priesters van het klooster is geëxcommuniceerd. Terwijl hij door een demon wordt weggetrokken spiest een ander hem. (4) naam van een (krokodil?) uit het bijbelboek Job. |
|
|
|
||
Conques, Slechte tongen worden uitgerukt |
||
|
15. In de hel is geen kwaadsprekerij, geen laster en bedrog meer mogelijk: de slechte tongen worden uitgerukt. 25. Een dikbuikige duivel heeft in een net drie geestelijken
gevangen; een van hen houdt een kruis vast. Het is Etienne, bisschop
van Clermont en administrateur van de abdij van Conques in de 10de eeuw,
die met medeweten van zijn twee neven de schat plunderde. De ontwikkeling van het motief van het Laatste Oordeel in Moissac en Beaulieu In het timpaan van Moissac is Christus voorgesteld als
een gekroonde vorst op een troon, terwijl de vierentwintig oudsten als
een hof van vazalkoningen in luxueuse gewaden rondom Hem zitten met
instrumenten van hoofs vermaak. De hiërarchische verhoudingen binnen
het Roomse Christendom worden hier voorgesteld als het stelsel van de
gecentraliseerde feodale macht. De majesteit van Christus is bijna tastbaar
uitgebeeld als een koninklijke structuur in een feodale wereld van kleine,
individuele leenheren. In Beaulieu ligt de nadruk meer op de moraal van het individu.
De koninklijke Christus wordt de verrezen, gekruisigde figuur met naakt
bovenlichaam en uitgestrekte armen, omringd door de passiewerktuigen.
Zijn absolute en formele plaats in het centrum wordt afgezwakt door
het kruis achter hem dat opzij door twee engelen wordt gedragen. Over
het hele timpaan worden apostelen en verrezen figuren gegroepeerd als
onafhankelijk gebarende paren, los van de centrale Christus. |
|
Beaulieu, Timpaan |
||
Moissac, Timpaan
|
||
Het timpaan van Moissac In het timpaan van het zuidportaal wordt het beeldhouwwerk van Moissac werkelijk monumentaal. Het is boven ooghoogte geplaatst en is zo groot dat het de hele ingang domineert. Het is een reusachtig half cirkelvormig reliëf met een diameter van 5,68 m, omlijst door een enigszins puntige driedubbele archivolt. Het enorme geheel wordt ondersteund door een prachtig versierde bovendorpel, een gebeeldhouwde trumeau en twee deurposten met puntig profiel, waarin de figuren van Petrus en de profeet Jesaja zijn uitgesneden. (...) Het timpaan is op zichzelf al een stuk architectuur, want achtentwintig blokken steen zijn samengevoegd om het vlak te vormen. Dat zo kort na het weer in zwang komen van het kappen van figuren uit steen, zulke grote monumenten werden gebouwd, bewijst de snelheid van de ontwikkeling en de door niets gehinderde ambities van de bouwende monniken, nu zij de beschikking hadden over nieuwe middelen en mogelijkheden. Op het timpaan zijn rondom de centrale groep van een reusachtige
gekroonde Christus, gezeten op zijn troon in zijn goddelijke waardigheid
met de vier evangelisten-symbolen en twee engelen, de vierentwintig ouderlingen
geplaatst met in hun handen kelken en diverse snaarinstrumenten. |
Uit: Meyer Shapiro, Romanesque Art, London 1977
|
|
Moissac, Timpaan.
Detail (links) |
||
Moissac, Bestraffing
van de onkuisheid, binnenmuur van het portaal (rechts) |
||
De plaatsing rond de troon is meer overeenkomstig Ezechiël (Ez.1:5) dan Johannes. Met al deze veranderingen van het visioen, is het timpaan er toch prachtig mee in overeenstemming. Een eenvoudige opvatting van de hiërarchie van de apocalyptische getallen wordt in het ontwerp uitgedrukt. De centrale en grootste figuur is de ene God; iets kleiner zijn de twee engelen; daarna volgen de vier symbolische beesten en het kleinst en het verst verwijderd van Christus in drie rijen de vierentwintig ouderlingen. De symbolische schoonheid van deze voorstelling is uniek in de iconografie van dit thema. Naast dit theologisch contrast in grootte en aantal, versterken de abstracte elementen in het ontwerp, de symmetrie en de verspreiding van met tegengestelde energie bezielde lijnen het visioen. De talrijke details van aardse versieringen en variaties die niet genoemd
worden in de tekst, dragen bij aan de realiteit van de hemelse pracht.
Het meandermotief, dat uit de kaken van de monsters stroomt bindt het
hele visioen en verdwijnt onder de vleugels van de engel en onder de symbolen.(...)
|
||
De kathedraal van Autun De kathedraal van Autun was een belangrijke pelgrimskerk, omdat zij in het bezit zou zijn van de relieken van Lazarus, de man die door Christus uit de dood was opgewekt Het timpaan van het Westportaal werd in de 18de eeuw veracht als een werk uit bijgelovige tijden; het werd overdekt met pleisterwerk (in 1837 weer verwijderd) en tegelijkertijd werd het beeldhouwwerk aan één van de archivolten vernietigd. Het onderwerp van het timpaan is het Laatste Oordeel met de opstanding van de doden op de latei (bovendorpel). (...) De compositie wordt beheerst door de centrale Christusfiguur met uitgestrekte handen, gezeten op een troon binnen een mandorla die door vier engelen wordt gedragen. |
Uit: G. Zarnecki, Art of the Medieval World. New York 1975 | |
Autun, Schema
van het timpaan Autun, Christus in de mandorla |
||
Onder Zijn voeten heeft de kunstenaar zijn naam aangebracht: Gislebertus
Magister(?) Hoc Fecit. Deze en andere inscripties, die in deze periode
wel vaker voorkomen, geven aan dat de kunstenaar trots is op zijn werk
en als de maker bij het nageslacht bekend wil blijven. Dit zeer menselijke
trekje, noem het maar ijdelheid, illustreert het veranderende, meer menselijke
klimaat van deze periode, waarin het individuele iets begint te betekenen.
Hier begint de ambachtsman zichzelf als kunstenaar te beschouwen. De drukke compositie van Gislebertus is ordelijk en zelfs zonder inscripties
makkelijk te begrijpen. De bovenzone is de hemel met daarin de maagd Maria,
Henoch en Elia, die allen met lichaam en ziel in de hemel werden opgenomen.
Links van Christus zijn de gedoemden in de hel en de Psychostasis - het
wegen van de zielen - afgebeeld; rechts van Hem worden de uitverkorenen
naar de hemel geleid door Petrus en een engel. Op de latei onder de hel
bevinden zich de opgestane doden die voor de hel zijn bestemd en er door
een engel heen worden gejaagd; onder de hemel gaat een processie van hen
die beloond zullen worden, met onder andere kerkelijke figuren en pelgrims.
Het reliëf van de figuren is hoog, sommige zijn vrijwel los van de
achtergrond. Hoewel de stenen apart in de werkplaats zijn gebeeldhouwd,
passen ze heel goed aaneen. Hoe gedurfd het technisch ook is, toch maakt
vooral de buitengewone expressiviteit van het geheel dit werk zo opvallend
sterk. Dit visioen van het Laatste Oordeel brengt zowel de gruwel van
de straf als de door niets verstoorde heerlijkheid van de beloning over.
De reusachtige Christus vervult ons met ontzag en de figuren van de apostelen aan zijn rechterzijde zijn langer dan de anderen, als door Gods nabijheid. Hun lichaamsbouw is op zijn zachtst gezegd merkwaardig, hun verlenging anatomisch absurd, maar de vervorming is duidelijk opzettelijk met als doel het besef over te dragen dat zij niet langer aardse wezens zijn. |
||
Autun, Christus in de mandorla | ||
|
Autun, Detail van het timpaan, Het wegen der zielen | |
Op de mandorla die Christus omlijst staat de volgende inscriptie: OMNIA DISPOND SOLUS MERITOS (QUE) CORONO QUOS SCELUS EXERCET ME JUDICE POENA COERCET Ik alleen beschik over alle dingen, ik alleen bekroon de verdiensten Hen die de misdaad kwelt, oordeel ik en leg ik straf op. Het eerste deel van de inscriptie staat ter rechterzijde van Christus (bij de uitverkorenen); het tweede deel links van Christus (bij de veroordeelden). Op de lijst die het timpaan scheidt van de latei, rechts van Christus staat deze inscriptie: QUISOUE RESURGET ITA QUEM NON TRAHIT IMPIA VITA ET LUCEBIT EI SINE FINE LUCERNA DIEI Zo zal ieder weder opstaan die geen goddeloos leven geleid heeft en voor hem zal onophoudelijk het licht van de dag schijnen. |
Uit: Denis Grivot en George Zarnecki, Gislebertus, sculpteur d Autun. Paris 1960
|
|
Autun, Detail van de verdoemden afgebeeld op de
bovendorpel |
||
De onderrand van de latei vormt een rij graftomben. Bij het klinken van
de trompetten van het laatste oordeel verrijzen de doden Sommigen zijn
nog in hun kist of komen er net uit, maar de meesten hebben zich al uit
het graf opgericht. Slechts drie dragen een mantel; de overigen zijn naakt,
behalve dan de priesters, twee bisschoppen of abten en een monnik, die
hun geestelijke gewaden hebben behouden). Twee pelgrims hebben een staf
op hun schouders en zij zijn gemakkelijk te herkennen aan de kentekens
op hun bedelzak: het kruis van Jeruzalem en de schelp van de heilige Jacobus
van Compostela. Twee groepen zijn vooral roerend: allereerst drie kinderen
om een engel die zich letterlijk aan hem vastklampen om bescherming af
te smeken, verder een gezinnetje - de moeder houdt haar echtgenoot bij
de hand en wijst met haar vinger het kind aan, dat nog nauwelijks bevrijd
is uit de windselen van de dood. TERREAT HIC TERROR QUOS TERREUS ALLIGAT ERROR NAM FORE SIC VERUM MOTAT
HIC TERROR SPECIERUM Alle veroordeelden zijn naakt. Enkelen verbergen hun gezicht in hun handen,
gek van angst. Een vrek met zijn geldbuidel om zijn nek, die ziet hoe
een slang zich om zijn lichaam kronkelt, brult; twee andere slangen bijten
een zondares in de borst. (...) |
||
Giotto in Padua De reeks fresco's in de Arenakapel begint met de geschiedenis van Joachim en Anna. Het verhaal stamt uit het Apocriefe Proto-evangelie van Jacobus en werd in de dertiende eeuw door Jacopo de Voragine opgenomen in de Legenda Aurea, een populair volksboek over de levens van de heiligen. |
||
Giotto, De ontmoeting van Joachim en Anna bij de gouden poort, Scrovegnikapel, Padua | ||
Uit: Jacobus de Voragine, Legenda Aurea, circa 1260 |
En eens toen Joachim en zijn verwanten opgingen naar Jeruzalem voor het
Inwijdingsfeest, naderde hij met hen tot het altaar om zijn offerte brengen.
Een priester zag hem en joeg hem boos weg met het verwijt dat hij het
altaar van God durfde naderen. Hij noemde het onbetamelijk dat iemand
die volgens de Wet vervloekt was aan de Heer van de Wet een offer zou
brengen of dat een kinderloze man, die niet voor aanwas van Gods volk
had gezorgd, zou staan tussen mannen die zonen hadden voortgebracht. Hierop
was Joachim in verwarring gebracht en schaamde hij zich om naar huis terug
te keren en om de minachting van zijn familie, die alles had gehoord,
te moeten verdragen. Hij ging daarom weg en verbleef enige tijd bij zijn
schaapherders. Maar toen hij op een dag alleen was, verscheen hem een engel, omgeven
door verblindend licht. Hij was bang bij dit visioen maar de engel vroeg
hem geen angst te hebben en zei: |
|
Droeg niet Sarah, de eerste moeder uit uw geslacht, tot aan haar negentigste
jaar de schande der kinderloosheid en baarde zij toen niet Isaak, aan
wie de zegening van alle volken werd beloofd? Bleef ook Rachel niet lang
kinderloos en kreeg zij toch niet Joseph, die heerser over heel Egypte
werd? Wie was sterker dan Simson en heiliger dan Samuel? Toch waren zij
zonen van kinderloze moeders. Geloof daarom mijn woorden en deze voorbeelden:
zij die na lang wachten werden verwekt en voortkwamen uit onvruchtbare
moeders plegen des te bewonderenswaardiger te zijn. Aldus zal uw vrouw
Anna u een dochter baren en u zult haar Maria noemen. In overeenstemming
met uw gelofte zal zij vanaf haar kindheid de Heer gewijd zijn en zij
zal vanaf de moederschoot vervuld zijn van de Heilige Geest. Zij zal niet
vertoeven onder het gewone volk maar in de Tempel van de Heer opdat in
geen enkel opzicht kwaad van haar zal worden gedacht. En terwijl zij uit een kinderloze moeder zal worden geboren, zal zijzelf
op wonderbaarlijke wijze de Zoon van de Allerhoogste voortbrengen, Wiens
naam Jezus zal zijn en door Wie voor alle volken verlosssing zal zijn.
En dit zal u een teken zijn: als u bij de Gouden Poort van Jeruzalem zult
komen, zal uw vrouw Anna u daar tegemoet komen, die nu verdriet heeft
om uw afwezigheid en dan zich zal verheugen om u te zien. En met deze
woorden verliet de engel hem. |
||
Uit: Klacht van de Heremitaner Monniken, 1305. in: James H. Stubblebine, Giorio, The Arena Chapel frescoes. New York 1969 |
De monniken van de dichtbijgelegen Heremietenkerk dienden in 1305 een klacht in over de naar hun mening buitensporige pracht en praal van de Arenakapel, waarschijnlijk uit afkeer tegen zo'n concurrentie op een steenworp afstand van hun eigen kerk. 9 januari 1305 In uw aanwezigheid, eerbiedwaardige Heer Gofredino Vicentio, vicaris
van de generale overste Pagani, Bisschop van Padua door de apostolische
genade en de genade van God, zeg ik, broeder Giovanni di Soleo, hoofd
en afgevaardigde van het hoofdbestuur van het kapittel en het klooster
van de heilige apostelen Philippus en Jacobus van de Orde der Heremietenbroeders
van Sant'Agostio, die gevestigd zijn in Padua in de wijk die Arenawijk
wordt genoemd (...), ik zeg en leg u voor dat, daar de prior van het bovengenoemde
klooster in uw aanwezigheid een klacht heeft ingediend, dat de edele en
machtige soldaat, Heer Enrico Scrovegni de prachtlievende, burger van
Padua, een nieuwe klokketoren heeft laten maken en doen optrekken in de
Arena bij de daar gelegen kerk, teneinde reusachtige nieuwe klokken daarin
te plaatsen tot groot schandaal, schade, belemmering en nadeel van de
broeders en monniken die daar ter plekke wonen, of anders gezegd het hierboven
genoemde klooster en de leden van de daar gevestigde orde evenals de kerk,
en dat er volgens hun onder ede afgelegde verklaringen niet zo'n grote
kerk in de Arena zou moeten zijn, maar een zodanig kleine als een bidkapel
met één altaar en niet met vele altaren en overigens zou
zij zonder klokken en klokketoren moeten zijn, in overeenstemming met
de trant en wijze vastgesteld in het document van de concessie gedaan
door de toenmalige Heer Bisschop van Padua aan de hierboven genoemde Enrico.
De strekking van de concessie is als volgt: Dat het Heer Enrico toegestaan zal zijn in de Arena of op de plek die
Arena wordt genoemd een kleine kerk, zo ongeveer in de trant van een bidkapel,
te bouwen voor zichzelf, zijn vrouw, zijn moeder en zijn familie, zonder
de rechten van anderen te benadelen. Daarbij zou het niet toegestaan mogen
zijn dat mensen deze kerk regelmatig bezoeken. Onder hen ontdekt hij de uit Padua afkomstige Reginaldo Scrovegni, wiens wapenschild bestaat uit een blauwe, zware zeug. Deze passage duidt op de slechte reputatie van Enrico's vader en maakt de theorie waarschijnlijk dat Enrico Scrovegni zich verplicht voelde de Arenakapel als een soort boetedoening op te richten. |
|
Giotto, boven: De opwekking van Lazarus Onder: Noli me tangere |
||
Uit: Dante, De goddelijke Komedie: De hel, ca 1310. Vert. Chr. Kops
Uit: Ursula Schleger, Over het programma van de schilderingen in de Arenakapel. in: Zeitschrift fur Kunstgeschichte vol XX, 1957 |
Canto XVII Toen 'k enigen van hen in de ogen staarde, De volle hoogte van de westelijke wand wordt ingenomen door het Laatste Oordeel. Hier zien we Christus op zijn hemelse troon omringd door engelen als de Heer der hemelen en als Rechter over deze wereld, die door het kruis wordt verdeeld in Paradijs en Hel. De apostelen zitten aan weerszijden van Christus en boven hen zweven de engelenscharen. Onder het kruis dat door de aartsengelen Michaël en Raphaël wordt vastgehouden is de plaats des oordeels. Zij die zijn opgestaan worden hier door engelen naartoe geleid, of om van hieraf in de Hel te worden geworpen, of om in de processie te worden geplaatst die door de Maagd Maria naar de Hemel wordt gevoerd. De stichter Enrico Scrovegni knielt op de plaats van het oordeel en reikt zijn kapel als een gave ter boetedoening over aan de Moeder Gods, aan wie hij de kapel op aarde had gewijd. (...) |
|
Giotto, Enrico Scrovegni biedt zijn kapel aan als boetedoening | ||
Nog afgezien van het overheersende thema van het Laatste Oordeel, geloof
ik dat het totale programma van de Arenakapel uitgelegd moet worden met
betrekking tot de persoon van de stichter. Hier in de Arenakapel vinden wij hetzelfde grootse programma dat de kathedralen vervulde met hun voorstellingen van de hemel en de hel, van engelen en duivels, van deugden en zonden en van de levens van Christus en Maria. Wat in de kathedralen van de dertiende eeuw niet persoonsgebonden was maar in verband werd gebracht met de hele mensheid, is hier in het begin van de veertiende eeuw nog steeds bedoeld voor de hele mensheid maar verwijst toch heel duidelijk naar een afzonderlijk individu. Het geheel is voortgekomen uit diens persoonlijke nood en legt getuigenis af van zijn trots, zijn geloof, zijn angst en zijn hoop. |