BRONNENBUNDELS
 


 


Timpaan van de Sainte Foy, 12e eeuw

Uit: Beschrijving van het timpaan Het 12de eeuwse timpaan van de Sainte Foy in Conques

De kerk van Conques werd tegen 1120 voltooid. Het was een halteplaats op de pelgrimsroute die van Le Puy naar Moissac en verder naar Santiago de Compostela leidde. In de vorige eeuw was de kerk zozeer in verval geraakt dat men deze wilde afbreken. De kerk is op het laatste moment behouden maar het aangrenzende klooster is gesloopt. De restauratiewerkzaamheden aan de kerk werden pas in deze eeuw voltooid.
Het timpaan van de Sainte Foy in Conpues is een van de best bewaarde timpanen in Frankrijk. Het bevat meer dan honderd beelden die alle oorspronkelijk beschilderd waren. Aanvankelijk zat het timpaan in de kerk, maar in de zestiende eeuw is het op de huidige plaats aan de voorgevel aangebracht.

1. In een mandorla (1) gekleed in een pallium (2), zit Christus als een opperrechter; op de kruisnimbus (3) is de inscriptie 'judex', rechter, aangebracht. Met zijn rechterhand wijst hij aan de uitverkorenen de hemel: 'komt gezegenden van mijn vader'; met de linkerhand wijst hij naar de hel voor de verdoemden; 'gaat heen van mij, vervloekten'. Daarboven is het kruis van Christus geplaatst tussen zon en maan; het kruis als centrum van de schepping, de wereld en de geschiedenis: 'dit teken van het kruis zal aan de hemel staan als de Heer komt oordelen'. (Matth. 24:30).

(1) amandelvormige nimbus die de gehele gestalte omgeeft
(2) mantel van een hoge geestelijke, zie de paragraaf over liturgische gewaden
(3) nimbus of aureool, voorzien van een kruis Conques

Conques, Schema van het timpaan

Aan elke kant van het kruis blazen engelen de bazuin om de mensheid voor het einde te verzamelen.

2. Rechts van Christus, op banderollen die door vier engelen worden vastgehouden staan de vier theologische deugden: geloof, hoop, liefde en nederigheid. Daaronder een stoet van heiligen en personen die zich vol vertrouwen naar Christus begeven.

3. Drie kleine bogen stellen de kerk van Conques voor. Onder deze bogen zijn de boeien van de gevangen Christenen opgehangen, die uit de handen van de Moren door Ste Foy zijn bevrijd; tussen de bogen staan een altaar, een kelk en een koorstoel.

5. Geholpen door engelen die de grafstenen optillen komen de doden uit hun graven.

6. Het wegen van de zielen. Van de balans zijn nog slechts twee schalen over. Aan de ene kant staat de aartsengel Michaël; aan de andere kant zit, met een kwalijke blik een duivel die met zijn vinger de balans probeert door te laten slaan naar zijn kant. Maar tevergeefs.

Conques, Het hemelse Jeruzalem met Abraham die de uitverkorenen verwelkomt


Conques, De trots

7. Het hemelse Jeruzalem. In het midden is Abraham afgebeeld die de uitverkorenen verwelkomt. Links van hem staan de rechtvaardigen van het Oude Testament; aan zijn rechterzijde staan de martelaren en de heiligen van het Nieuwe Testament. Er heerst voor eeuwig een grote rust op deze plaats.

9. De hellemond. Het bijbelse monster, de leviathan (4) slokt de veroordeelden op met zijn wijdopen bek. Een duivel met een zware knots duwt ze naar binnen, terwijl hij omkijkt naar-de uitverkorenen die hem ontsnappen.

12. De trots wordt uitgebeeld door een gevallen ruiter die tijdens zijn leven begerig was naar de bezittingen van de abdij, en door de priesters van het klooster is geëxcommuniceerd. Terwijl hij door een demon wordt weggetrokken spiest een ander hem.

(4) naam van een (krokodil?) uit het bijbelboek Job.



Conques, Dikbuikige duivel met geestelijken in een net gevangen

Conques, Slechte tongen worden uitgerukt

 


15. In de hel is geen kwaadsprekerij, geen laster en bedrog meer mogelijk: de slechte tongen worden uitgerukt.

25. Een dikbuikige duivel heeft in een net drie geestelijken gevangen; een van hen houdt een kruis vast. Het is Etienne, bisschop van Clermont en administrateur van de abdij van Conques in de 10de eeuw, die met medeweten van zijn twee neven de schat plunderde.
Voor hem, neergeworpen en vernederd zit Bégon de tweede, ook een abt van het klooster. Hij heeft zijn bestuur van de abdij met frauduleuze handelingen bezoedeld en heeft de goederen van de abdij verkwanseld.

De ontwikkeling van het motief van het Laatste Oordeel in Moissac en Beaulieu

In het timpaan van Moissac is Christus voorgesteld als een gekroonde vorst op een troon, terwijl de vierentwintig oudsten als een hof van vazalkoningen in luxueuse gewaden rondom Hem zitten met instrumenten van hoofs vermaak. De hiërarchische verhoudingen binnen het Roomse Christendom worden hier voorgesteld als het stelsel van de gecentraliseerde feodale macht. De majesteit van Christus is bijna tastbaar uitgebeeld als een koninklijke structuur in een feodale wereld van kleine, individuele leenheren.

In Beaulieu ligt de nadruk meer op de moraal van het individu. De koninklijke Christus wordt de verrezen, gekruisigde figuur met naakt bovenlichaam en uitgestrekte armen, omringd door de passiewerktuigen. Zijn absolute en formele plaats in het centrum wordt afgezwakt door het kruis achter hem dat opzij door twee engelen wordt gedragen. Over het hele timpaan worden apostelen en verrezen figuren gegroepeerd als onafhankelijk gebarende paren, los van de centrale Christus.
De moralistische onderwerpen verraden de bezorgdheid over de daden van het individu, die buiten de grenzen van het traditionele Christendom vallen. Hier wordt het Laatste Oordeel meer en meer tastbaar. Het beeldt de menselijkheid uit van de oordelende Christus en kent een belangrijke plaats toe aan de individuele zondaars en aan de gelukzaligen, en aan het feit van hun opstanding uit het graf.

Beaulieu, Timpaan

Moissac, Timpaan



Het timpaan van Moissac

In het timpaan van het zuidportaal wordt het beeldhouwwerk van Moissac werkelijk monumentaal. Het is boven ooghoogte geplaatst en is zo groot dat het de hele ingang domineert. Het is een reusachtig half cirkelvormig reliëf met een diameter van 5,68 m, omlijst door een enigszins puntige driedubbele archivolt. Het enorme geheel wordt ondersteund door een prachtig versierde bovendorpel, een gebeeldhouwde trumeau en twee deurposten met puntig profiel, waarin de figuren van Petrus en de profeet Jesaja zijn uitgesneden. (...) Het timpaan is op zichzelf al een stuk architectuur, want achtentwintig blokken steen zijn samengevoegd om het vlak te vormen. Dat zo kort na het weer in zwang komen van het kappen van figuren uit steen, zulke grote monumenten werden gebouwd, bewijst de snelheid van de ontwikkeling en de door niets gehinderde ambities van de bouwende monniken, nu zij de beschikking hadden over nieuwe middelen en mogelijkheden.

Op het timpaan zijn rondom de centrale groep van een reusachtige gekroonde Christus, gezeten op zijn troon in zijn goddelijke waardigheid met de vier evangelisten-symbolen en twee engelen, de vierentwintig ouderlingen geplaatst met in hun handen kelken en diverse snaarinstrumenten.
De verzen van het vierde en vijfde hoofdstuk van het apocalyptisch visioen van Johannes zijn bijna letterlijk weergegeven.
Het timpaan geeft niet een specifieke regel van de apocalyptische tekst weer maar een karakteristiek en indrukwekkend moment van het visioen. Het laat de 'bliksemstralen en dreunende donderslagen en stemmen' en de 'zeven vurige fakkels brandend vóór de troon' weg; en hoewel de ouderlingen instrumenten en kleine glazen flesjes krijgen, knielen ze niet voor het Lam zoals in het vers dat hen beschrijft 'elk met een citer in de hand en met gouden kruiken vol reukwerk, welke de gebeden van de heiligen zijn'. (...) Anders dan de tekst van de Openbaring zegent Christus met zijn rechterhand en houdt het verzegelde boek in zijn linker, terwijl aan de vier beesten waarvan de evangelische symboliek bij Johannes ontbreekt, volgens een latere overlevering de boeken gegeven worden. De kroon en kruisnimbus zijn ook toevoegingen aan de originele versie. (...)

Uit: Meyer Shapiro, Romanesque Art, London 1977
Moissac, Timpaan. Detail (links)
Moissac, Bestraffing van de onkuisheid, binnenmuur van het portaal (rechts)
 

De plaatsing rond de troon is meer overeenkomstig Ezechiël (Ez.1:5) dan Johannes. Met al deze veranderingen van het visioen, is het timpaan er toch prachtig mee in overeenstemming. Een eenvoudige opvatting van de hiërarchie van de apocalyptische getallen wordt in het ontwerp uitgedrukt. De centrale en grootste figuur is de ene God; iets kleiner zijn de twee engelen; daarna volgen de vier symbolische beesten en het kleinst en het verst verwijderd van Christus in drie rijen de vierentwintig ouderlingen. De symbolische schoonheid van deze voorstelling is uniek in de iconografie van dit thema. Naast dit theologisch contrast in grootte en aantal, versterken de abstracte elementen in het ontwerp, de symmetrie en de verspreiding van met tegengestelde energie bezielde lijnen het visioen.

De talrijke details van aardse versieringen en variaties die niet genoemd worden in de tekst, dragen bij aan de realiteit van de hemelse pracht. Het meandermotief, dat uit de kaken van de monsters stroomt bindt het hele visioen en verdwijnt onder de vleugels van de engel en onder de symbolen.(...)
In de bestraffing van de Onkuisheid heeft de figuur van de lichtzinnige vrouw, gekweld door padden en slangen, de houding van de Maagd uit de Annunciatie en de akelige demon die haar achterna zit is een herhaling van de gebaren en krommingen van de linker figuur van de Visitatie. Maar de benen van de demon lopen evenwijdig aan de benen van de vrouw alsof ze in een gewone processie meelopen. De elementen van het ontwerp en de typische vormen zijn in beide scènes hetzelfde. De totaalbeelden zijn verschillend; daarin wordt het specifieke karakter van elk onderwerp uitgedrukt, maar met het gemeenschappelijke, voor het hele portaal kenmerkende accent, dat wordt meegegeven aan elke gebeurtenis of figuur.

De kathedraal van Autun

De kathedraal van Autun was een belangrijke pelgrimskerk, omdat zij in het bezit zou zijn van de relieken van Lazarus, de man die door Christus uit de dood was opgewekt

Het timpaan van het Westportaal werd in de 18de eeuw veracht als een werk uit bijgelovige tijden; het werd overdekt met pleisterwerk (in 1837 weer verwijderd) en tegelijkertijd werd het beeldhouwwerk aan één van de archivolten vernietigd. Het onderwerp van het timpaan is het Laatste Oordeel met de opstanding van de doden op de latei (bovendorpel). (...) De compositie wordt beheerst door de centrale Christusfiguur met uitgestrekte handen, gezeten op een troon binnen een mandorla die door vier engelen wordt gedragen.

Uit: G. Zarnecki, Art of the Medieval World. New York 1975
Autun, Schema van het timpaan Autun, Christus in de mandorla

Onder Zijn voeten heeft de kunstenaar zijn naam aangebracht: Gislebertus Magister(?) Hoc Fecit. Deze en andere inscripties, die in deze periode wel vaker voorkomen, geven aan dat de kunstenaar trots is op zijn werk en als de maker bij het nageslacht bekend wil blijven. Dit zeer menselijke trekje, noem het maar ijdelheid, illustreert het veranderende, meer menselijke klimaat van deze periode, waarin het individuele iets begint te betekenen. Hier begint de ambachtsman zichzelf als kunstenaar te beschouwen.

De drukke compositie van Gislebertus is ordelijk en zelfs zonder inscripties makkelijk te begrijpen. De bovenzone is de hemel met daarin de maagd Maria, Henoch en Elia, die allen met lichaam en ziel in de hemel werden opgenomen. Links van Christus zijn de gedoemden in de hel en de Psychostasis - het wegen van de zielen - afgebeeld; rechts van Hem worden de uitverkorenen naar de hemel geleid door Petrus en een engel. Op de latei onder de hel bevinden zich de opgestane doden die voor de hel zijn bestemd en er door een engel heen worden gejaagd; onder de hemel gaat een processie van hen die beloond zullen worden, met onder andere kerkelijke figuren en pelgrims. Het reliëf van de figuren is hoog, sommige zijn vrijwel los van de achtergrond. Hoewel de stenen apart in de werkplaats zijn gebeeldhouwd, passen ze heel goed aaneen. Hoe gedurfd het technisch ook is, toch maakt vooral de buitengewone expressiviteit van het geheel dit werk zo opvallend sterk. Dit visioen van het Laatste Oordeel brengt zowel de gruwel van de straf als de door niets verstoorde heerlijkheid van de beloning over.

De reusachtige Christus vervult ons met ontzag en de figuren van de apostelen aan zijn rechterzijde zijn langer dan de anderen, als door Gods nabijheid. Hun lichaamsbouw is op zijn zachtst gezegd merkwaardig, hun verlenging anatomisch absurd, maar de vervorming is duidelijk opzettelijk met als doel het besef over te dragen dat zij niet langer aardse wezens zijn.

 
Autun, Christus in de mandorla


Autun, Detail van het timpaan, Het wegen der zielen

Op de mandorla die Christus omlijst staat de volgende inscriptie:

OMNIA DISPOND SOLUS MERITOS (QUE) CORONO QUOS SCELUS EXERCET ME JUDICE POENA COERCET

Ik alleen beschik over alle dingen, ik alleen bekroon de verdiensten Hen die de misdaad kwelt, oordeel ik en leg ik straf op.

Het eerste deel van de inscriptie staat ter rechterzijde van Christus (bij de uitverkorenen); het tweede deel links van Christus (bij de veroordeelden).

Op de lijst die het timpaan scheidt van de latei, rechts van Christus staat deze inscriptie:

QUISOUE RESURGET ITA QUEM NON TRAHIT IMPIA VITA ET LUCEBIT EI SINE FINE LUCERNA DIEI

Zo zal ieder weder opstaan die geen goddeloos leven geleid heeft en voor hem zal onophoudelijk het licht van de dag schijnen.

Uit: Denis Grivot en George Zarnecki, Gislebertus, sculpteur d Autun. Paris 1960

 

Autun, Detail van de verdoemden afgebeeld op de bovendorpel

De onderrand van de latei vormt een rij graftomben. Bij het klinken van de trompetten van het laatste oordeel verrijzen de doden Sommigen zijn nog in hun kist of komen er net uit, maar de meesten hebben zich al uit het graf opgericht. Slechts drie dragen een mantel; de overigen zijn naakt, behalve dan de priesters, twee bisschoppen of abten en een monnik, die hun geestelijke gewaden hebben behouden). Twee pelgrims hebben een staf op hun schouders en zij zijn gemakkelijk te herkennen aan de kentekens op hun bedelzak: het kruis van Jeruzalem en de schelp van de heilige Jacobus van Compostela. Twee groepen zijn vooral roerend: allereerst drie kinderen om een engel die zich letterlijk aan hem vastklampen om bescherming af te smeken, verder een gezinnetje - de moeder houdt haar echtgenoot bij de hand en wijst met haar vinger het kind aan, dat nog nauwelijks bevrijd is uit de windselen van de dood.
Alle uitverkorenen hebben zich overgegeven aan de contemplatie van God en vertonen uitbundig de vreugde van de opstanding.
Boven de latei links van Christus staat de volgende inscriptie:

TERREAT HIC TERROR QUOS TERREUS ALLIGAT ERROR NAM FORE SIC VERUM MOTAT HIC TERROR SPECIERUM

Laat hier de angst hen beangstigen die de aardse dwaling schuldig maakt Want de verschrikking van deze beelden betekent dat hun lot zo zal zijn.

Alle veroordeelden zijn naakt. Enkelen verbergen hun gezicht in hun handen, gek van angst. Een vrek met zijn geldbuidel om zijn nek, die ziet hoe een slang zich om zijn lichaam kronkelt, brult; twee andere slangen bijten een zondares in de borst. (...)
In de middeleeuwen hebben de meeste mensen een hartstochtelijke belangstelling voor de hel met zijn duivels en monsters. De kunstenaars deden de mensen een plezier door ze zo angstaanjagend mogelijk te maken. Gislebertus deed niet anders.

 
 

Giotto in Padua

De reeks fresco's in de Arenakapel begint met de geschiedenis van Joachim en Anna. Het verhaal stamt uit het Apocriefe Proto-evangelie van Jacobus en werd in de dertiende eeuw door Jacopo de Voragine opgenomen in de Legenda Aurea, een populair volksboek over de levens van de heiligen.

Giotto, De ontmoeting van Joachim en Anna bij de gouden poort, Scrovegnikapel, Padua 
Uit: Jacobus de Voragine, Legenda Aurea, circa 1260

En eens toen Joachim en zijn verwanten opgingen naar Jeruzalem voor het Inwijdingsfeest, naderde hij met hen tot het altaar om zijn offerte brengen. Een priester zag hem en joeg hem boos weg met het verwijt dat hij het altaar van God durfde naderen. Hij noemde het onbetamelijk dat iemand die volgens de Wet vervloekt was aan de Heer van de Wet een offer zou brengen of dat een kinderloze man, die niet voor aanwas van Gods volk had gezorgd, zou staan tussen mannen die zonen hadden voortgebracht. Hierop was Joachim in verwarring gebracht en schaamde hij zich om naar huis terug te keren en om de minachting van zijn familie, die alles had gehoord, te moeten verdragen. Hij ging daarom weg en verbleef enige tijd bij zijn schaapherders.

Maar toen hij op een dag alleen was, verscheen hem een engel, omgeven door verblindend licht. Hij was bang bij dit visioen maar de engel vroeg hem geen angst te hebben en zei:
Ik, de engel des Heren, ben gezonden om u te verkondigen dat uw gebeden worden verhoord en dat uw offeranden zijn opgestegen voor het aangezicht van de Heer. Ik heb uw schaamte gezien en het verwijt van kinderloosheid gehoord dat u onterecht voor de voeten is geworpen. Want God straft niet de natuur maar de zonde; en daarom is het, als hij een schoot gesloten houdt, slechts om die later des te wonderbaarlijker te openen, zodat allen zullen weten dat wat daaruit geboren wordt niet de vrucht van de lust is maar van de goddelijke goedertierenheid.

Droeg niet Sarah, de eerste moeder uit uw geslacht, tot aan haar negentigste jaar de schande der kinderloosheid en baarde zij toen niet Isaak, aan wie de zegening van alle volken werd beloofd? Bleef ook Rachel niet lang kinderloos en kreeg zij toch niet Joseph, die heerser over heel Egypte werd? Wie was sterker dan Simson en heiliger dan Samuel? Toch waren zij zonen van kinderloze moeders. Geloof daarom mijn woorden en deze voorbeelden: zij die na lang wachten werden verwekt en voortkwamen uit onvruchtbare moeders plegen des te bewonderenswaardiger te zijn. Aldus zal uw vrouw Anna u een dochter baren en u zult haar Maria noemen. In overeenstemming met uw gelofte zal zij vanaf haar kindheid de Heer gewijd zijn en zij zal vanaf de moederschoot vervuld zijn van de Heilige Geest. Zij zal niet vertoeven onder het gewone volk maar in de Tempel van de Heer opdat in geen enkel opzicht kwaad van haar zal worden gedacht.

En terwijl zij uit een kinderloze moeder zal worden geboren, zal zijzelf op wonderbaarlijke wijze de Zoon van de Allerhoogste voortbrengen, Wiens naam Jezus zal zijn en door Wie voor alle volken verlosssing zal zijn. En dit zal u een teken zijn: als u bij de Gouden Poort van Jeruzalem zult komen, zal uw vrouw Anna u daar tegemoet komen, die nu verdriet heeft om uw afwezigheid en dan zich zal verheugen om u te zien. En met deze woorden verliet de engel hem.
Onderwijl weende Anna bitter, daar zij niet wist waarheen haar man was gegaan. Toen verscheen dezelfde engel aan haar en openbaarde haar dezelfde dingen die hij aan Joachim had aangekondigd, eraan toevoegend dat zij als teken naar de Gouden Poort van Jerualem moest gaan om haar man bij zijn terugkomst te begroeten. Zo was het dat zij overeenkomstig het bevel van de engel tegenover elkaar kwamen te staan en hun vreugde deelden over het zojuist door hen beiden aanschouwde visioen en over de zekerheid dat zij een nakomeling zouden krijgen. Toen baden zij tot God en gingen op weg naar huis in afwachting van de belofte van de Heer met vreugde in hun hart. En Anna werd zwanger en baarde een meisje en zij noemden haar Maria.

 
Uit: Klacht van de Heremitaner Monniken, 1305. in: James H. Stubblebine, Giorio, The Arena Chapel frescoes. New York 1969

De monniken van de dichtbijgelegen Heremietenkerk dienden in 1305 een klacht in over de naar hun mening buitensporige pracht en praal van de Arenakapel, waarschijnlijk uit afkeer tegen zo'n concurrentie op een steenworp afstand van hun eigen kerk.

9 januari 1305

In uw aanwezigheid, eerbiedwaardige Heer Gofredino Vicentio, vicaris van de generale overste Pagani, Bisschop van Padua door de apostolische genade en de genade van God, zeg ik, broeder Giovanni di Soleo, hoofd en afgevaardigde van het hoofdbestuur van het kapittel en het klooster van de heilige apostelen Philippus en Jacobus van de Orde der Heremietenbroeders van Sant'Agostio, die gevestigd zijn in Padua in de wijk die Arenawijk wordt genoemd (...), ik zeg en leg u voor dat, daar de prior van het bovengenoemde klooster in uw aanwezigheid een klacht heeft ingediend, dat de edele en machtige soldaat, Heer Enrico Scrovegni de prachtlievende, burger van Padua, een nieuwe klokketoren heeft laten maken en doen optrekken in de Arena bij de daar gelegen kerk, teneinde reusachtige nieuwe klokken daarin te plaatsen tot groot schandaal, schade, belemmering en nadeel van de broeders en monniken die daar ter plekke wonen, of anders gezegd het hierboven genoemde klooster en de leden van de daar gevestigde orde evenals de kerk, en dat er volgens hun onder ede afgelegde verklaringen niet zo'n grote kerk in de Arena zou moeten zijn, maar een zodanig kleine als een bidkapel met één altaar en niet met vele altaren en overigens zou zij zonder klokken en klokketoren moeten zijn, in overeenstemming met de trant en wijze vastgesteld in het document van de concessie gedaan door de toenmalige Heer Bisschop van Padua aan de hierboven genoemde Enrico. De strekking van de concessie is als volgt:

Dat het Heer Enrico toegestaan zal zijn in de Arena of op de plek die Arena wordt genoemd een kleine kerk, zo ongeveer in de trant van een bidkapel, te bouwen voor zichzelf, zijn vrouw, zijn moeder en zijn familie, zonder de rechten van anderen te benadelen. Daarbij zou het niet toegestaan mogen zijn dat mensen deze kerk regelmatig bezoeken.
Hij had er geen grote kerk mogen bouwen en de talrijke andere dingen die er zijn aangebracht, meer uit prachtlievendheid, ijdelheid en weelde dan tot lof, glorie en eer van God. En nogmaals, deze dingen zijn geschied tegen de vorm en de inhoud van de concessie van de Heer Bisschop in.
Met de dichter Vergilius als gids maakt Dante een tocht door de hel. In Dantes voorstelling is de hel een soort reusachtige trechter, waarvan de punt zich in het centrum der aarde bevindt. De trechter bestaat uit negen ommegangen of kringen waar de straffen naar beneden toe steeds zwaarder worden. In de zevende kring van de hel vangt hij een glimp op van de woekeraars, die hij kan identificeren aan de wapenschilden op de geldbuidels die zij dragen.

Onder hen ontdekt hij de uit Padua afkomstige Reginaldo Scrovegni, wiens wapenschild bestaat uit een blauwe, zware zeug. Deze passage duidt op de slechte reputatie van Enrico's vader en maakt de theorie waarschijnlijk dat Enrico Scrovegni zich verplicht voelde de Arenakapel als een soort boetedoening op te richten.

Giotto, boven: De opwekking van Lazarus

Onder: Noli me tangere

Uit: Dante, De goddelijke Komedie: De hel, ca 1310. Vert. Chr. Kops

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit: Ursula Schleger, Over het programma van de schilderingen in de Arenakapel. in: Zeitschrift fur Kunstgeschichte vol XX, 1957

Canto XVII

Toen 'k enigen van hen in de ogen staarde,
op wie het vreselijk vuur der smarten regent,
herkende ik er niet één, maar ik bespeurde,
hoe ieder om de hals een beurs had hangen,
die eigen kleuren droeg en eigen wapen
en die zij met hun ogen als verslonden.
En toen ik hen aandachtiger beschouwde
zag 'k op een gele beurs een blauw borduursel
de kop en houding van een leeuw vertonend.
De kring van mijn gezicht nog wijder trekkend,
zag ik een tweede beurs, bloedrood, neen, roder,
waar blanker nog dan room een gans op prijkte.
En één dier schimmen, op wiens witte buidel
een blauwe, vette zeug stond weergegeven
vroeg mij: 'Wat voert gij uit in deze diepte?
Verdwijn maar gauw! Doch als nog steeds in leven,
verneem, dat eens mijn buurman Vitaliano
hier aan mijn linkerzijde komt te zitten.
'k Ben Paduaner bij deez' Florentijnen,
die vele malen de oren doof mij donderen
door hun gebrul.
(...)

De volle hoogte van de westelijke wand wordt ingenomen door het Laatste Oordeel. Hier zien we Christus op zijn hemelse troon omringd door engelen als de Heer der hemelen en als Rechter over deze wereld, die door het kruis wordt verdeeld in Paradijs en Hel. De apostelen zitten aan weerszijden van Christus en boven hen zweven de engelenscharen. Onder het kruis dat door de aartsengelen Michaël en Raphaël wordt vastgehouden is de plaats des oordeels. Zij die zijn opgestaan worden hier door engelen naartoe geleid, of om van hieraf in de Hel te worden geworpen, of om in de processie te worden geplaatst die door de Maagd Maria naar de Hemel wordt gevoerd. De stichter Enrico Scrovegni knielt op de plaats van het oordeel en reikt zijn kapel als een gave ter boetedoening over aan de Moeder Gods, aan wie hij de kapel op aarde had gewijd. (...)

Giotto, Enrico Scrovegni biedt zijn kapel aan als boetedoening
 

Nog afgezien van het overheersende thema van het Laatste Oordeel, geloof ik dat het totale programma van de Arenakapel uitgelegd moet worden met betrekking tot de persoon van de stichter.
Als Giotto's schilderingen op de zijwanden van de kerk in hun compositie uitdrukkelijk rekening lijken te houden met degene die zich midden in het schip bevindt, dan moet naar mijn mening het gehele interieur vanuit hetzelfde punt in ogenschouw worden genomen; de afsluiting van de muurdecoratie ligt niet in de absis maar er voor, onder de triomfboog die eens met een koorhek werd afgeschermd. De voorbeeldige levens van Christus en Maria en de deugden en zonden van de mens langs de zijwanden houden bij wijze van spreken het schip bij elkaar: het wordt begrensd door de zonde en de dood van de Scrovegni stichters aan de wand aan de voorzijde en door het Laatste Oordeel en de vergeving der zonden aan de achterwand, beide omgeven door de almacht van de Vader en de Zoon.

Hier in de Arenakapel vinden wij hetzelfde grootse programma dat de kathedralen vervulde met hun voorstellingen van de hemel en de hel, van engelen en duivels, van deugden en zonden en van de levens van Christus en Maria. Wat in de kathedralen van de dertiende eeuw niet persoonsgebonden was maar in verband werd gebracht met de hele mensheid, is hier in het begin van de veertiende eeuw nog steeds bedoeld voor de hele mensheid maar verwijst toch heel duidelijk naar een afzonderlijk individu. Het geheel is voortgekomen uit diens persoonlijke nood en legt getuigenis af van zijn trots, zijn geloof, zijn angst en zijn hoop.