BRONNENBUNDELS
 


Jacob van Campen en Berlage

Berlage werd bij het ontwerp van de Beurs direct geconfronteerd met het belangrijkste monument uit de klassicistische barok in Nederland, het stadhuis van Van Campen. Dit gebouw werd niet zozeer als voorbeeld van een stijl uit het verleden gezien, maar meer als symbool en monument van de bloei van Amsterdam in de 'gouden eeuw'. (...)
In de architectuur van de klassicistische barok in Amsterdam wordt de macht van de burgeradel en het door haar gedomineerde stadsbestuur uitgedrukt. Met het overnemen en kritisch verwerken van de door Van Campen ontwikkelde gevelindeling en de verwezenlijking van het ideaal van de frontale vrijliggende trap in het uitgevoerde ontwerp van het Gebouw van de Diamantbewerkersbond bracht Berlage de maatschappelijke claim van de vakbeweging tot uitdrukking. Deze trad tegelijk als organisatrice van een nieuwe cultuurdragende klasse op en zou, als de burgerlijke macht eenmaal opzij gezet zou zijn, uiteindelijk in staat zijn om een nieuwe en 'levende' stijl te verbeelden.
Dit perspectief hadden Berlage en Verwey bij de conceptie van de architectonische vormen van het iconografisch programma van de beurs ingecalculeerd.

Daarom schiepen zij geen monument van geld- en handelskapitaal, waarvan de macht naar hun idee niet eeuwigdurend kon zijn, maar een monument voor de stad Amsterdam, waarvan de ruimte in zekere zin tijdelijk als beurs diende. Als half openbaar gebouw moest de beurs vanaf het begin enkele functies overnemen die het stadhuis van Van Campen had vervuld, voordat het in het koninlijk paleis werd veranderd. Deze ideële bestemming van de beurs bracht Berlage door een aantal subtiele verwijzingen tot uitdrukking.
Het is bijvoorbeeld ongebruikelijk dat bij een dergelijk groot monumentaal gebouw een duidelijk voetstuk of sokkel ontbreekt. Bovendien worden de hoofdingang van het stadhuis en de beurs beide door een brede, niet al te hoge, vrijliggende trap geaccentueerd zonder dat de gebouwen daardoor van de straat geïsoleerd worden. In het interieur worden de beurs en het stadhuis gekenmerkt door de functionele trappenhuizen die geen representatieve functie hebben. Beide gebouwen lijken naar buiten toe gesloten. Maar juist hun openheid is karakteristiek. (...)

Uit: Manfred Bock, Anfänge einer neven Architektur Berlages Beitrag zur architektonischen Kultur der Niederhnde im ausgehende 19. Jahrhundert, 's-Gravenhage, 1983

De Vierschaar en de aangrenzende ingangen in het uitspringende middendeel van het stadhuis liggen, door een arcade verbonden, open aan de Dam. De twee toegangen, de trap, de burgerzaal en de galerij rond de binnenplaatsen, vormen een serie ruimten die in helderheid, hoogte en verhoudingen sterk met elkaar contrasteren. Ook de zalen en voorhallen in de beurs vormen, hoewel in een heel andere architectonische taal, door galerijen en passages een dergelijk ruimtelijk geheel. Deze openheid van de ruimtelijke organisatie maakte Berlage ook aan de buitenzijde zichtbaar doordat hij de twee vensterparen rechts en links naast de hoofdingang aan het Beursplein zo plaatste dat men het gebouw in zijn totale diepte erdoor kan overzien.

Het middendeel van het stadhuis verheft zich boven een arcade van zeven gelijke bogen die openen op de Dam. Achter de drie middelste bogen liggen de ingangen van de vierschaar, terwijl de rechts en links aangrenzende twee bogen de eigenlijke ingang naar het stadhuis vormen. (...)
Berlage nam er geen genoegen mee de hoofdlijnen van deze oplossing van Van Campen te herhalen; hij interpreteerde en veranderde haar. In tegenstelling tot het Stadhuis bevindt de hoofdingang van de Beurs zich in het midden van de zuidgevel terwijl de aanleg van de gang onveranderd bleef. De bezoeker moet op zijn weg naar de grote zaal tweemaal van richting veranderen.

Deze afwijking van Van Campens schema had natuurlijk praktische gronden, maar er steekt meer achter. Berlage dwong de beursmensen ertoe om eerst de voorhal te betreden voordat zij naar hun werk konden en juist in deze ruimte legde hij door een versiering met voorstellingen die eigenlijk niet passen in een vestibule, een belangrijk iconografisch zwaartepunt.
Omdat de wandschilderingen van Derkinderen, in de ontvangstzaal boven, ten tijde van de opening van de Beurs nog niet aangebracht waren en later niet meer uitgevoerd konden worden, is de hal dank zij de drie tegeltableaus van Jan Toorop de belangrijkste ruimte van het hele gebouw gebleven. In de tableaus van Toorop wordt onmiskenbaar het oordeel geveld over de kapitalistische burgerlijke klassemaatschappij van de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw. De hal wordt op deze manier net als Van Campens voorbeeld symbolisch tot vierschaar verheven.
(…)
Met het teruggrijpen op vroege vormen van republikeinse architectuur bekritiseerde Berlage indirect een ondemocratisch burgerlijke maatschappij die volgens hem zolang zij had bestaan, van de 'gouden eeuw' tot het eind van de negentiende eeuw, niet in staat geweest was om een zelfstandige architectonische cultuur te ontwikkelen.