BRONNENBUNDELS
 


De borduursels op kerkelijke gewaden

Paramentiek is de verzamelnaam waarmee alle uit textiel vervaardigde voorwerpen worden aangeduid die een functie hebben of hadden in de eredienst van de katholieke kerken. Daaronder valt dus zowel het kazuifel, het kleed dat de priester draagt wanneer hij de mis opdraagt -als de mijter en de handschoenen die een bisschop bij celebratie gebruikt. Maar ook de verschillende bekledingen van het altaar en de afdekking van de miskelk worden gerekend tot de paramenten. In de loop van de vele eeuwen, vanaf de laat-Romeinse tijd, is het systeem van de paramentiek ontwikkeld in oosterse en westerse kerken heel verschillend maar wel met hetzelfde uitgangspunt. Dit uitgangspunt is een heel praktisch geweest, namelijk de kleding die de voorganger in de eucharistische dienst droeg om de waardigheid van zijn handelen uit te doen komen en de heiligheid ervan te onderstrepen.

Uit: Traditie en mode in de paramentiek. Nijmeegs Museum Commanderie van St Jan, 199 9
Kerkelijk gewaad, De roeping van de uitverkorenen, 14e eeuw

Kerkelijk gewaad (Christusmantel), 2e kwart 15e eeuw


Zeer nauw verbonden met de vorm en vormontwikkeling van de paramenten is het gebruik van materialen en versiering. De wens om voor de eredienst het fraaiste en het beste te gebruiken als eerbetoon aan God heeft ertoe geleid, dat voor kazuifel, koormantel en bijbehorende onderdelen steeds kostbaarder stoffen gezocht werden en versieringen van andere materialen - borduurwerk, goud- en zilverdraad -werden toegevoegd. Vaak waren het stoffen zoals de byzantijnse en oosterse landen die leverden, met ingeweven patronen en fabeldieren. Vanaf de dertiende eeuw ziet men hoe de versiering in figuratie gezocht gaat worden. Heiligenfiguren en ook evangelische scènes worden op voor- en achterzijde van het kazuifel en op het schild van de koorkap aangebracht. Het hoogtepunt van deze ontwikkeling ligt in de vijftiende eeuw in Vlaanderen en in diezelfde tijd en nog wat later in Italië en Spanje.

Uit het van lange mouwen voorziene ondergewaad, de tunica, en een wijd opperkleed met alleen een halsopening, die tot de vijfde eeuw het normale kostuum van de voorname burger en ambtsdrager waren, groeide de alleen bij liturgische plechtigheden gedragen ambtskleding van de priester. Het voornaamste liturgische kledingstuk was het oppergewaad dat vanaf omstreeks het jaar 1000 casula - kazuifel - genoemd wordt. (...) Het kazuifel hangt als een rechte lap van de schouders en biedt plaats voor rijke versiering als 'blikvanger' voor de gelovigen, daar de priester met het gezicht naar het oosten en dus met de rug naar het kerkvolk celebreerde. (...) Al naar gelang het liturgisch karakter van de vieringen werden de verschillende bovengewaden uitgevoerd in de bijpassende liturgische kleuren. (...)