![]() |
BRONNENBUNDELS |
Albrecht Dürer In het volgende fragment zet de kunsthistoricus Wollfflin uiteen,
waar het Dürer om ging bij zijn jarenlange onderzoek naar de ideale
verhoudingen van de menselijke figuur. Dürers woorden laten nog het enthousiasme van de ontdekker horen bij een generatie die de schilderkunst leert verstaan als een exact op te lossen opgave van de toegepaste meetkunde. Vooral belangrijk is wat door middel van het opmeten valt te bereiken. De geometrie houdt de gemoederen in die tijd zeer bezig. De dingen op kunnen meten betekent de dingen kunnen doorgronden. De schilderkunst heeft het meten niet alleen nodig vanwege het perspectief om de wetten van de illusie te begrijpen. Zij moet ook de maat van de voorgestelde dingen kennen. Alles wat gemaakt wordt, wordt bepaald door tal, gewicht en maat. Durer heeft gevoel voor geometrie. Hij mag in geen geschiedenis van de wiskunde ontbreken. Ook de ingewikkelde gestalte van de mens benadert hij als een meetkundige. Hij is pas tevreden als hij de vorm tussen twee lijnen heeft gevangen, die zich met wiskundige precisie laten berekenen. Het wekt geen verbazing als hij tenslotte als een architect te werk gaat en naar Italiaans voorbeeld alle dwarsdoorsneden van een lichaam boven elkaar tekent als een bouwtekening voor een toren. |
Uit: Heinrich Wolfflin,
Die Kunst Albrechts Dürers. München 1905 |
|
Albrecht Dürer, Dürers linkerhand ca 1513. Dresdener schetsboek |
|
|
Hij was van mening dat dit opmeten zijn educatieve waarde behoudt, ook als men er in de praktijk van het schilderen geen gebruik van maakt. Dat hij gedwongen was zich van de weergave van het lichaam volledig rekenschap te geven, was voor hem het belangrijkste. Hij zou zich echter nauwelijks zoveel moeite hebben getroost als hem nog niet een tweede doel voor ogen had gestaan: de proporties van de schone menselijke gestalte te vinden. Dat is de andere kant van zijn theoretische onderzoek en die had voor Dürer het meeste gewicht. Hieraan was zijn belangrijkste geschrift gewijd. (...) Voor de hele Italiaanse renaissance geldt dat van de aanvang af de kunst werd ondersteund door een theorie. Deze begon met de leer van de meetkundige figuren en het perspectief; het doel was vooral de optische wetten een theoretisch fundament te geven. De volgende stap was een uitputtend overzicht in tabellen van de formele mogelijkheden wat betreft structuur en beweging van de menselijke figuur en daarmee kwam men bij het probleem van de schone gestalte van de mens, dat wil zeggen dat men de norm voor de proporties van het mannelijk lichaam getalsmatig probeerde vast te stellen. Hieraan zijn de namen van Alberti en Leonardo verbonden. |
||
Dürer moet hiervan in Italië kennis hebben genomen, hoewel Alberti's werken nog slechts in manuscriptvorm circuleerden en van Leonardo al helemaal niets werd gedrukt. (...) Toen Dürer uit Italië terugkeerde, was het zijn favoriete denkbeeld om iets dergelijks als de Italianen tot stand te brengen. 'Als wij ons afvragen hoe men een fraai schilderij moet maken, zullen sommigen zeggen: volgens het menselijk oordeel. Anderen zullen het daar niet mee eens zijn, net zo min als ik. Hoe kan men zeker van iets zijn zonder de juiste kennis?' Uit deze woorden van Dürer uit zijn proportieleer blijkt wat Dürer kwelde. Hij zocht naar een schoonheid, die onafhankelijk was van de mening van mensen. Alleen welgevallen zegt niets. Schoonheid moet zich laten bewijzen. Het menselijk oordeel is geen vast gegeven, de een vindt dit, de ander dat maar ware schoonheid is even overtuigend als een wiskundige stelling, waaraan niet valt te ontkomen. Dit platonische idee over schoonheid had Dürer in zijn greep. Toen Jacopo de' Barbari hem voor de eerste keer aanwijzingen gaf dat er een formule bestond waarmee men de volmaakte mens kon construeren, ging hem tot zijn grote vreugde een licht op. |
||
Er ontwikkelde zich in hem een zo hartstochtelijk verlangen
om deze schoonheid te bemachtigen, dat men wel haast aan moet nemen dat
hij dit verlangen al langere tijd koesterde en dat zijn ogen nu geopend
werden. Barbari stelde hem echter niet volledig op de hoogte; hij ging
te rade bij Vitruvius en combineerde dingen op eigen houtje. Bij tijd
en wijle moet hij gedacht hebben het geheim te bezitten, maar het schoonheidsidee
veranderde onder zijn handen. (...) Er ontstond twijfel en onzekerheid
en tenslotte berusting: het is niet mogelijk de hele waarheid te achterhalen.
Het hoogste dat bereikt kan worden is de harmonie te zien van de vormen
van een individuele gestalte uit de oneindige rijkdom van de natuur.
Zijn werkwijze om proporties te bepalen wijzigde zich. Aanvankelijk waren het geometrische constructies met cirkels en rechthoeken die deels al samenvielen met de contouren van de figuur. Na zijn grote reis beperkte hij zich meer en meer tot de lengtematen van het lichaam, horizontaal en verticaal, waarbij hij de vormgevende lijn tussen de vastgelegde punten meer en meer aan de vrije invulling overliet. |
||
Albrecht Dürer, Constructie van een vrouwenfiguur, ca 1506 |
![]() |
|
De overtuigingskracht van eenvoudige getalsverhoudingen ging echter verloren naarmate Dürer nauwkeuriger werd en dichter bij de realiteit aansloot. Wat betreft de proporties hanteerde hij een tweeledige methode, eenmaal met verschillende deelstukken van de totale lengte en dan nog eens met een eenheidsmaat van een zesde van deze lengte, zoals Alberti had aanbevolen. Op basis van deze twee methoden kwam hij in het eerste boek tot vijf verschillende typen, die doordat zij zeer uiteenlopen, ook de uitersten van heel dik en heel mager omvatten. In het tweede boek staan op basis van de tweede methode nog eens acht mannen en tien vrouwen, die slechts voor een deel met de eerste reeks overeenkomen. Ieder kan nu naar eigen smaak kiezen. Ook de uitersten presenteert Dürer niet als caricaturen. Hij gaat er vanuit dat ook hiervoor liefhebbers zijn te vinden, hoewel hem persoonlijk het dikke einde van de reeks sympathieker is dan het dunne. Evenmin is met de hier naar voren gebrachte typen het totaal aan mogelijkheden uitgeput. Er zijn natuurlijk in esthetisch opzicht nog even zovele tussenfases denkbaar, nog afgezien van al die individuele varianten, die tot louter karakteristieke beelden leiden. |
|
|
|
Het principe achter alle constructies is echter de harmonie
der delen. Bij Dürer heet dit 'afstemming'. Het is van primair belang
dat de ledematen als totaal bij elkaar passen of met andere woorden, dat
zij met elkaar te rijmen zijn. Hiermee nam Dürer het grote renaissancethema
op van de eenheid van organische structuren, zoals dat Alberti reeds voor
ogen stond. Als men stelt dat Dürer met zijn proporties geen schoonheidsleer
maar natuurwetenschap wilde geven, een vormleer van natuurlijke organismen,
dan ligt daar geen tegenstelling: kunst en natuur vallen samen. En de
zinsnede 'want de kunst ligt waarlijk in de natuur besloten - wie haar
daaraan kan ontrukken, bezit haar' is tenslotte niets anders dan het algemene
geloof in de renaissance: de natuur is de leermeester van de kunst. Kunst
kan in dit verband als wetmatige schoonheid worden opgevat. De Italianen
ging het gemakkelijk af deze in de natuur te onderkennen en in het kunstwerk
vorm te geven, voor de noorderlingen betekende het een zware worsteling.
(...) Als hij de variaties van het menselijk lichaam in zijn tekeningen
toont, gaat hij uit van een norm en stelt ook schriftelijk vast dat een
puntig of afgeplat hoofd niet mooi is, maar alleen een rond hoofd.
|
|
![]() |
Albrecht Dürer, Constructietekening van een flinke vrouw staand en zittend. Dresdener schetsboek |
|
|
Aldus kan een 'boerse' kop weliswaar heel consequent van vorm zijn, maar het spreekt vanzelf dat een 'adellijk' hoofd esthetisch hoger staat. Het probleem van de schoonheid blijft het centrale probleem, ook als het voor mensen slechts bij benadering valt op telossen. Hij heeft er onzegbaar onder geleden dat mensen zo'n verschillend esthetisch oordeel er op na houden. Wat hem beviel, beviel anderen niet. Waarom stemmen die beoordelingen niet overeen? Hij troost zichzelf als een psycholoog: 'niet alle mensen zien even duidelijk; de kunstenaar moet het recht hebben om te bepalen wat mooi is.' Vervolgens waarschuwt hij echter zelf voor zelfoverschatting en willekeur: 'velen zien meer dan één' en er zijn momenten waarop hij in directe tegenspraak daarmee verklaart: 'Dat wat door de meesten voor schoon wordt gehouden, willen wij niet maken.' (...) 'Wat schoonheid is, weet ik niet', is daarom Dürers slotuitspraak. Wij blijven aangewezen op een weten bij benadering. Maar moeten wij, omdat wij het allerbeste niet kunnen bereiken, daarom helemaal van onze studie afzien? Nee. De mens moet kiezen tussen goed en kwaad, de verstandige mens moet er het beste van zien te maken. Hij is er nu echter zeker van dat het schone slechts uit de bestaande natuur kan worden ontwikkeld. |
|
Alle uit de lucht gegrepen constructies zijn waardeloos. Niemand kan eigenzinnig een schone gestalte scheppen. Daarom roept hij dringend: 'Wijk in uw eigenwaan niet af van de natuur, denk niet dat je het zelf beter kunt, want je raakt op dwaalwegen.' En verderop nog een keer: 'Bega nooit de fout het beter te willen of te kunnen dan de levende kracht die God aan de door Hem geschapen natuur heeft gegeven. Want je eigen krachten staan machteloos tegenover Gods schepping. De schoonheid, zoals God die wenste, is verstrooid over de natuur, maar bevindt zich daar wel. Men moet het goede bij elkaar zoeken. Zelden of nooit komt er een man van wie alle ledematen volmaakt zijn. Aan vele welgeschapen lieden ontleent men dat wat bij elk van hen aardig is; dat levert een loffelijk stuk werk op. Alleen moet het over het hele lichaam kloppen.' Het maken van zulke keuzes noemt Dürer de schoonheid aan de natuur 'onttrekken', soms spreekt hij zelfs van ontrukken en raakt daarmee weer aan de principiële uitspraak: 'Want waarlijk ligt de kunst in de natuur besloten, wie haar daaraan weet te ontrukken, bezit haar.' In elk geval moet men om Dürer volledig te begrijpen een blijvend onderscheid maken tussen datgene wat er geometrisch te meten valt aan schoonheid en dat wat niet door geometrie bewezen kan worden. De schematische proportiefiguren zijn nog lang geen schone gestalten. Zij bevatten slechts de aanzet daartoe, die nu met behulp van 'schone natuur' moet worden ingevuld. |
|
|
Uit: E. Ullmann, Albrecht Dürer, Schriften und Briefe. Leipzig 1973 |
Inleiding op de Vier Boeken, 1513 Hoe meer een mens leert, hoe beter hij wordt en des te meer liefde hij krijgt voor de kunsten en de hogere dingen. (...) Nu heb ik geconstateerd dat er in onze Duitse natie heden ten dage veel schilders zijn die behoefte aan onderricht hebben. Want hun ontbreekt het ware inzicht in de kunst, terwijl zij toch grote opdrachten krijgen; het is dus wel nodig, te meer omdat zij met zoveel zijn, dat zij hun werk verbeteren. Wie zonder kennis van zaken zijn werk doet heeft het zwaarder dan wie zijn verstand weet te gebruiken. Laat daarom iedereen zich het juiste inzicht verwerven. Aan degenen die niet veel kunnen en graag willen leren, wil ik met het hierna volgende onderricht mijn kennis gaarne overdragen. (...) Een juiste proportie geeft een goede vorm, niet alleen in de schilderkunst maar in alle dingen, hoe ook gemaakt. Ik beschrijf niet voor niets hetgeen voor de schilderkunst van pas komt, want de schilderkunst wordt gebruikt in dienst van de kerk en door haar wordt het lijden van Christus weergegeven en andere goede uitbeeldingen en zij bewaart ook het beeld van mensen na hun sterven. De afmetingen van de aarde, de wateren en de sterren zijn begrijpelijk geworden doordat de schilderkunst ons ervan in kennis stelt en zij zal nog veel meer laten zien. Het kost veel moeite om waarheidsgetrouw, artistiek en mooi te kunnen schilderen. Dat vereist veel tijd en een zeer vrije en geoefende hand. Daarom moet wie zich hiertoe niet geschikt acht, dit niet op zich nemen. |
|
Uit de Vier Boeken over de menselijke proportie, 1528 Item. Voor alles doet het ons genoegen een mooie menselijke vorm te zien. Daarom wil ik beginnen met het construeren van de menselijke maat. Daarna zal ik, als God mij de tijd geeft, verder over andere dingen schrijven en deze uitvoeren. (...) Wij zien allerlei menselijke gestalten, die voortkomen uit de vier temperamenten. Maar als wij een figuur moeten maken en het aan ons wordt overgelaten, dan moeten wij die zo mooi mogelijk maken, passend bij hoe die figuur zich gedraagt. (...) Je kunt geen mooie figuur maken als je uitgaat van één mens als model. Want er leeft geen mens op aarde die alle schoonheid in zich verenigt. Het zou altijd nog mooier kunnen. Er leeft ook geen mens op aarde die uiteindelijk mag bepalen hoe de allermooiste gestalte van een mens zou moeten zijn. Dat weet alleen God. Over schoonheid oordelen is een kwestie van beraad. (...) Want wij vinden soms hier iets wel mooi en daar niet. 'Mooi' en 'mooier' is voor ons niet gemakkelijk te onderscheiden. Want het is heel wel mogelijk dat twee verschillende figuren gemaakt worden - de ene dik, de andere dunner- en dat wij niet goed kunnen beoordelen welke mooier is. Wat schoonheid is weet ik niet, hoewel zij in veel dingen aanwezig is. (...) |
||
Men onderzoekt vaak twee of driehonderd mensen en ontdekt nauwelijks één of twee mooie dingen die te gebruiken zijn. Daarom moet je als je een goed beeld wilt maken, van de één het hoofd nemen, van de andere de borst, arm, been, hand en voet en alle andere ledematen evenzo. Want van veel mooie dingen verzamelt men iets goeds, op de zelfde manier als honing uit veel bloemen wordt samengesteld. (...) Het predikaat 'mooi' wil ik hier net zo opvatten als het predikaat 'juist': wat iedereen 'juist' acht, beschouwen wij als juist. Zo ook willen wij wat iedereen 'mooi' vindt als mooi beschouwen en dat trachten uit te voeren. Item. De proporties die ik beschrijf wil ik niet de hemel in prijzen, hoewel ik ze zeker niet voor de slechtste houd. Ik zeg evenmin dat ze zó en niet andersl moeten zijn; maar door middel hiervan kun je een betere weg zoeken en vinden. Want ieder moet in zijn werk streven naar verbetering. |
||
![]() |
Albrecht Dürer, Geometrische tekening van een kind met de aantekeningen: hoogste punt van het hoofd haarinplant wenkbrauw |
|
Maar laat ieder dit als goed beschouwen totdat hij iets leert dat echt beter is. Want de een komt dichter bij de waarheid dan de ander, naarmate hij meer verstand van zaken heeft en de modellen die hij uitbeeldt mooier zijn. Velen van u gaan alleen uit van hun eigen smaak. Zij vergissen zich. Daarom moet ieder tegen zichzelf zeggen dat zijn liefde hem geen blind oordeel mag geven. Want iedere moeder schept behagen in haar eigen kind. Daardoor komt het dat veel schilders datgene uitvoeren dat op hen lijkt. Er zijn vele verschillen in en oorzaken van schoonheid. Wie dit aantoonbaar kan maken is des te geloofwaardiger. Hoe meer gebreken er uitgesloten worden, des te meer schoonheid er in het werk over blijft. (...) Om terug te komen op de vraag hoe we een betere figuur kunnen construeren: wij moeten eerst de hele figuur met al zijn ledematen goed en naar behoren ordenen en daarna elk lichaamsdeel afzonderlijk beschouwd en passend uitvoeren, in de allerkleinste kleinigheden net zo goed als in de grote zaken, om schoonheid te voorschijn te halen en dichter bij het juiste doel te komen. Daar de mens, zoals hiervoor al vermeld, één geheel is, dat is samengesteld uit verschillende delen en elk van die delen zijn eigen karakter heeft, moet men zeer ijverig letten op alle dingen, waardoor ze bedorven zouden worden - vermijd die en zorg dat het juiste, natuurlijke karakter van elk lichaamsdeel zeer zorgvuldig gehandhaafd blijft. (...) | ||
![]() |
Albrecht Dürer, Uitrekken
en inkrimpen van maten. Dresdener schetsboek |
|
Elk afzonderlijk onderdeel moet goed en juist getekend worden èn het moet in goede harmonie zijn met het geheel. Zodoende moet de nek goed overeenkomen met het hoofd - niet te kort zijn of te lang, niet te dik of te dun. En let er verder op dat je correct de borst en de buik, de rug met achterste en benen, de voeten en armen met al hun details samenstelt, zó dat de kleinste dingen op de juiste plek en op de beste manier worden uitgevoerd. (...) Voor een waar begrip moet hetzelfde karakter door het hele lichaam heen worden volgehouden. Zo moet in alle figuren, of zij nu hard of zacht zijn, vlezig of mager, niet het ene deel dik zijn en het andere benig, alsof je dikke benen en dunne armen weergaf of omgekeerd, of een figuur dik van voren, mager aan de achterzijde en omgekeerd. Want alle dingen moeten met elkaar in harmonie zijn en niet verkeerd bij elkaar geraapt worden, want harmonieuze dingen worden mooi gevonden. Ook moet in elke figuur eenzelfde leeftijd in alle ledematen worden aangegeven en niet zo dat het hoofd van een jongen, de borst van een oude man, handen en voeten van een man van middelbare leeftijd worden afgebeeld, niet van voren jong, van achteren oud, of omgekeerd. Want wat tegen de natuur ingaat is slecht. (...) |
||
Om tot een goede proportie te kunnen komen, waardoor ons werk aan schoonheid wint, lijkt het mij van het allergrootste belang dat je van vele levende mensen de maat neemt, maar zoek daarbij mensen die mooi worden gevonden en teken ze ijverig na. Want wie inzicht heeft kan van veel verschillende mensen iets goeds bij elkaar halen uit alle ledematen van het lichaam. Zelden vind je een mens bij wie alle ledematen goed zijn, want elk mens heeft wel een gebrek. En hoewel men van veel verschillende mensen gegevens moet verzamelen, moet men slechts één soort mens gebruiken voor één figuur. (...) Men vindt onder het menselijk geslacht allerlei typen die gebruikt kunnen worden voor figuren volgens de temperamenten. De sterken hebben bijvoorbeeld een hard lichaam en lijken op leeuwen, terwijl de zwakken zachter zijn, niet zo grof als de sterken. Daarom is het niet passend een zeer sterke figuur een zacht karkater te geven, of een zwakke figuur een hard karkater. (...) Want waarlijk is de kunst in de natuur vervat. Wie haar er uit kan halen, heeft haar te pakken en dan behoedt zij je voor veel fouten in je werk.Door de geometrie kun je in je werk veel bewijzen. |
||
Wat wij echter niet kunnen bewijzen, moeten wij overlaten aan het gezonde verstand en het oordeel van de mensen, maar ervaring doet veel in deze dingen. Hoe preciezer je werk in zijn vorm overeenstemt met de levende natuur, des te beter is het aanzien ervan. Dit is de waarheid. Neem je daarom nooit meer voor iets beters te willen uitvoeren dan God gegeven heeft aan de door Hem geschapen natuur, want jouw vermogen is krachteloos tegenover Gods schepping. Hierdoor komt het dat geen mens uit zijn eigen verbeelding een mooie figuur kan maken, of zijn geest moet volgestopt zijn met studies naar het leven. (...) Ik ben niet van mening dat iemand te allen tijde alles maar moet meten. Maar als je zo hebt leren meten, je de theorie snapt en toe kunt passen, zodat je een ding vrijelijk naar eigen inzicht kunt uitvoeren en elk ding recht kunt doen, dan is het niet altijd nodig alles te meten, want de kunde die je bereikt hebt geeft je een goed oog voor maten. Is de geoefende hand gehoorzaam, dan verdrijft de macht van de kunst de fouten uit je werk en behoedt je voor vergissingen. |