BRONNENBUNDELS
 


Anamorfosen

Anamorfosen vormen een zijweg in de kunstgeschiedenis. Van een intellectueel hoogstandje wat betreft de mogelijkheden van de vertekening van het beeld verwerden zij in de loop van de tijd tot gezelschapsspel of een middel om ongeoorloofde voorstellingen te verspreiden.

Daar de uitvinding van de anamorfose aan Leonardo da Vinci werd toegeschreven, heeft de Leonardo-kenner Carlo Pedretti gezocht naar relevante passages die op deze uitvinding betrekking zouden kunnen hebben, in de notities voor een tractaat over de schilderkunst; dat Leonardo ooit van plan was te schrijven. Leonardo maakte onderscheid tussen het natuurlijke perspectief dat op de antieke Optica is gebaseerd en het kunstmatige perspectief - de constructie van Alberti.

Uit: Leonardo da Vinci, Aantekeningen voor een Tractaat over de schilderkunst
Erhard Schön, De portretten van Karel V, Ferdinand van Oostenrijk, Paus Paulus lV, Frans I, ca 1535

In het natuurlijk perspectief probeert men de regels, waaraan onze waarneming onderhevig is, te ontdekken. Een van deze belangrijke regels zegt dat de gezichtshoek, van waaruit wij objecten waarnemen, kleiner wordt naarmate de afstand tussen ons en het object toeneemt. Het kunstmatig perspectief is het perspectief dat in de kunst wordt toegepast. Hier geschiedt eigenlijk het omgekeerde. Door de objecten kleiner te laten worden, suggeert de schilder dat de afstand toeneemt. Volgens Leonardo kunnen beide perspectiefsoorten in een schilderij gecombineerd worden.

Vervolgens geeft Leonardo een wat spitsvondig voorbeeld van kunstmatig perspectief.

'Laat het vlak d e zijn, daarop zijn drie even grote cirkels te zien, die achter dit vlak liggen, de cirkels worden met a, b en c aangegeven. Nu ziet men dat het oog A op het rechte vlak de grootste doorsnede van de figuren ziet, als de afstand groter wordt en kleinere als ze dichterbij liggen.' (Ms E fol 16b)

Daarmee bewijst hij dat het kunstmatige perspectief iets anders is dan het natuurlijke, want in dit geval neemt de grootte toe als de voorstelling verder af is. Een zodanig geforceerd kunstmatig perspectief maakt het evenwel nodig dat een individuele beschouwer het beeld van een bepaald vastgesteld punt door een kijkgaatje bekijkt.

'Voor alle andere beschouwers zal slechts een wirwar te zien zijn.' (Ms E fol 16a)

Hiermee effent Leonardo de weg voor de anamorfotische constructie die op een natuurlijke wijze als randverschijnsel van het kunstmatig perspectief ontstaat. Hij geeft ook hier een praktische leidraad:

'Als men een figuur, die in verkort is gezien, op een muur wil aanbrengen, terwijl de figuur die men daar wil schilderen, zich in zijn eigen gedaante en los van de muur moet voordoen, moet men als volgt te werk gaan: probeer een dun plaatje metaal te bemachtigen en maak in het midden daarvan een klein gaatje.


Leonardo da Vinci

Jean-Frangois Niceron, Werkwijze van het uitvoeren van een anamorfotische wandschildering, 1646

 

Dat gaatje moet rond zijn, zet er dan een lichtbron voor maar zó dat deze het midden raakt. Zet dan het voorwerp of de figuur, die het beste bevalt, zo tegen de wand dat hij deze raakt. Teken de omtrek van de schaduw op de wand en vul daarna de lichte en donkere partijen in. Zorg er dan voor, dat degene die naar de figuur wil kijken, zich voor hetzelfde gaatje opstelt als waar eerst de lichtbron stond. Men zal zich er op deze wijze nooit ofte nimmer van kunnen overtuigen dat de figuur niet vrij van de muur staat.' (Ms A fol 42b)

Behalve de experimentele methode om anamorfotische projecties uit te voeren raakt deze beschrijving nog aan een fascinerend nevenverschijnsel: de voorstelling maakt zich los van de achtergrond. Een voorwaarde voor al deze verschijnselen is het gezichtspunt, dat dichtbij het beeldvlak ligt. Voor normale schilderijen beveelt Leonardo daarom ook een oogafstand die minstens drie maal zo groot is als de hoogte van het afgebeelde voorwerp. Op die wijze is het mogelijk meer dan één beschouwer naar het schilderij te laten kijken.

Ook als men dan niet de ideale positie inneemt biedt het schilderij een bevredigende aanblik. (Ms A fol 38a)

Vele malen bekijkt men met niet minder plezier dan verwondering sommige van die schilderijen of perspectieftekeningen waarin, als het oog van degene die er naar kijkt zich niet op het bepaalde punt bevindt, er iets heel anders geschilderd lijkt te zijn, maar vervolgens uit het ware gezichtspunt bekeken onthult het onderwerp zich volgens de bedoelingen van de schilder, waar het gaat om beelden van elementen, dieren en letters of andere voorstellingen. De eerste fase bestaat er uit het beeld zo te componeren als het wordt waargenomen: Neem een papier waarop je een of twee menselijke koppen of andere zaken naar eigen wens tekent en perforeer dan bepaalde punten met grove gaatjes. Het tweede procédé behelst de mechanische deformatie met behulp van licht: Neem het schilderij waarop je je twee hoofden wilt overbrengen en bevestig het papier op een van de zijkanten van het schilderij onder een rechte hoek, alsof het schilderij een muur is en het papier een andere. De stralen van de zon of een lantaarn, dwars door de gaatjes geprojecteerd zullen op het schilderij de voornoemde hoofden beschrijven welke langer en uitgerekt zullen zijn, zodat ze van voren gezien niet meer op hoofden lijken maar rechte en kromme lijnen vormen zonder enige regelmatige vorm. Maar gezien vanuit het punt, waarvandaan de stralen komen zullen de hoofden verschijnen, zoals ze op het papier staan.

Uit: Daniele Barbaro, Pratica della Perspettiva. 1559

 

Eigentijdse anamorfose


Men kan dezelfde zaken ook zonder de zon, zonder lantaarn, zonder geperforeerd papier uitvoeren met behulp van regels en instrumenten, waarover ik reeds heb geschreven. Om beter te verhullen wat men volgens de aangegeven methode schildert, moet de schilder om de twee hoofden of iets anders dat hij heeft weer te geven, het beeld kunnen verduisteren en bedekken, opdat het in plaats van de twee hoofden landschappen toont of wateren, bergen, rotsen en diverse andere zaken. De schilder kan en moet bedriegen door lijnen af te breken en te scheiden die recht moeten doorlopen, opdat zij buiten het aangegeven gezichtspunt niets tonen, wat ze vanaf de goede plek wel tonen. De figuren kunnen worden opgesplitst in van elkaar gescheiden gedeelten op zo'n manier dat ze zich lijken te verenigen als ze van opzij worden bekeken; ook het voorhoofd van een figuur kan op de ene plek geplaatst zijn, de neus op een andere en de kin weer ergens anders. En men herkent niet meer of het schilderij een hoofd voorstelt, maar de neus zal het een lijken en het voorhoofd iets anders en in het bijzonder, als de schilder er in slaagt de neus op een rots te laten lijken en het voorhoofd op een aardhoop.