BRONNENBUNDELS
 


Alberti

De eerste architectuurverhandeling van de renaissance, Alberti's 'De re aedificatoria', geschreven omstreeks 1450, bevat het eerste volledige programma voor de ideale renaissancekerk. Het zevende boek gaat over het bouwen en versieren van gewijde architectuur. Zijn overzicht van ideale vormen voor tempels (synoniem voor kerken) begint met een lofrede op de cirkel. De natuur zelf, verklaart hij, verheugt zich boven alle andere het meest in de ronde vorm, zoals door haar scheppingen, de wereldbol, de sterren, de bomen, de dieren en hun nesten en nog veel meer zaken, wordt bewezen.

Uit: Rudolf Wittkower, Architectural Principles in the age of Humanism. 1949
L.B. Alberti, Centraalbouwschema uit 'De re aedificatoria'

Alberti beveelt in totaal negen geometrische grondvormen aan voor kerken: behalve de cirkel plaatst hij het vierkant, de zeshoek, de achthoek, de tienhoek en de twaalfhoek op deze lijst. AI deze figuren worden door de cirkel bepaald en Alberti legt uit hoe de lengte van hun zijden kan worden afgeleid van de straal van de cirkel waardoor zij worden omschreven. (...) Het is bekend dat Alberti, net als andere bouwmeesters na hem in zijn ideeën over de centrale plattegrond werd geïnspireerd door klassieke bouwwerken, hoewel nauwelijks door klassieke tempels. De renaissance-architecten geloofden namelijk dat vele van de talrijke ronde en veelhoekige antieke ruïnes in de oudheid tempels waren geweest en bovendien beschouwden zij verschillende vroegchristelijke ronde bouwwerken, bijvoorbeeld baptisteria, als Romeinse tempels die tot christelijke kerk waren verbouwd. De conclusie ligt voor de hand dat Alberti dit zag als een historische rechtvaardiging om een terugkeer te bepleiten naar de eerbiedwaardige tempelvormen der antieken.

Volgens Alberti's welbekende wiskundige definitie, die op Vitruvius gebaseerd is, bestaat schoonheid uit een rationele integratie van de verhoudingen van alle onderdelen van een gebouw, zodanig dat elk deel zijn absoluut vastgestelde grootte en vorm heeft en niets er aan kan worden toegevoegd of afgenomen zonder de harmonie van het geheel teniet te doen. Deze overeenkomst in evenredige verhoudingen en overeenstemming van alle onderdelen, deze organische meetkunde zou in ieder gebouw in acht moeten worden genomen, maar vooral in kerken. We kunnen nu de gevolgtrekking maken dat geen meetkundige vorm geschikter is om aan deze eis te voldoen dan de cirkel of vormen die er van zijn afgeleid. In zulke centrale plattegronden zal het geometrische patroon zich als absoluut, onveranderlijk statisch en volkomen doorzichtig voordoen. Zonder dit organisch-geometrische evenwicht, waarbij alle delen in een harmonisch verband staan zoals de ledematen van een lichaam, kan de goddelijkheid zich niet openbaren.

Dientengevolge geeft hij minutieuze raadgevingen voor alle verhoudingen van de ideale kerk. In ronde kerken moet bijvoorbeeld de hoogte van de muur tot aan het gewelf de helft, tweederde of driekwart bedragen van de diameter van de plattegrond. (...) Voor Alberti en voor de andere renaissance-kunstenaars was deze door de mens geschapen harmonie een zichtbare echo van een hemelse en universeel geldige harmonie. Renaissance-kunstenaars hielden stevig vast aan het Pythagorische idee'alles is getal' en geleid door Plato en de neoplatonisten en ondersteund door een lange rij van theologen vanaf Augustinus, waren ze overtuigd van de wiskundige en harmonische structuur van het heelal en de gehele schepping.


 

Als de wetten van de harmonische getallen zich tot alles uitstrekken, vanaf de hemelse sferen tot en met het nederigste leven op aarde, dan moet onze eigen ziel zich wel bij deze harmonie aansluiten. Volgens Alberti maakt een aangeboren gevoel ons bewust van harmonie, met andere woorden de waarneming van harmonie door middel van de zintuigen is mogelijk door de krachtige verwantschap daarmee in onze ziel en wij reageren daar instinctief op als wij een harmonisch ontworpen gebouw betreden. (...) Voor de mensen in de renaissance weerspiegelde deze bouwkunst met zijn strikte meetkunde, het evenwicht van zijn harmonische ordening, zijn serene vormentaal en bovenal met de bol van de koepel, de volmaaktheid, almacht, waarheid en goedheid van God, die tegelijkertijd erdoor geopenbaard werd.
De bouwers van de middeleeuwen hadden kerken 'in modum crucis', op de wijze van het kruis ontworpen, de symbolische uitdrukking van de gekruisigde Christus. (...) In de renaissance was het idee van de godheid veranderd: Christus als de essentie van volmaaktheid en harmonie overtrof Hem, die voor de mensheid had geleden aan het kruis.

Een belangrijke vernieuwing in het omgaan met verhoudingen tijdens de renaissance is het empirisch onderzoek. Alberti ontwierp een systeem, waarmee hij in navolging van Vitruvius de afmetingen van de menselijke figuur kon bepalen in fracties van de totale lichaamslengte. Een maatstok van dezelfde lengte als de figuur die moet worden getekend, wordt in zes stukken verdeeld, die allemaal een voet (30 cm) lang zijn. De maatstok wordt een exempeda of zesvoet genoemd. Elke voet wordt weer onderverdeeld in tien 'unceolae' of duimen en die weer elk in tien 'minutae'. Deze methode biedt het praktische voordeel dat elke figuur waarheidsgetrouw kan worden uitgebeeld met al zijn individuele kwaliteiten, zowel vergroot als verkleind. Ook indien een grotere of kleinere maatstok wordt gebruikt blijven de verhoudingen constant.
Tegelijkertijd stelde Alberti dat de kunstenaar die opzoek was naar volmaakte schoonheid, niet moest vertrouwen op de zeer kleine kans dat een bepaald voorbeeld beschikbaar zou zijn, maar beter zijn inspiratie kon zoeken in een 'statistisch gemiddelde', dat verkregen kon worden door een groot aantal welgevormde lichamen op te meten.

Uit: Jaap Bolten, Dutch and Flemish Drawing Books. Landau 1985
t