BRONNENBUNDELS |
Abt Suger van Saint Denis Om een aanval voor te zijn schreef Suger (1081-1151), de abt van de
Saint Denis die ook de functie van minister vervulde en die een tomeloze
hartstocht had voor rijkdom en schittering, een brief aan de strenge kerkhervormer
Bernard van Clairvaux, die alle overbodige luxe wilde verbannen. Laat iedereen handelen overeenkomstig zijn eigen opvattingen. Wat mijzelf
betreft, ik verklaar, dat het mij altijd volkomen juist heeft geleken,
dat alles wat mooi is boven alles dienstbaar gemaakt moet worden aan de
viering van de Eucharistie 1). Als naar het woord van God en het
bevel van de profeet gouden schalen, gouden fiolen en kleine gouden schotels
moesten worden gebruikt om het bloed van bokken of kalveren of rode vaarzen
op te vangen, hoeveel te meer dient men dan niet gebruik te maken van
gouden vaatwerk, edelgesteente en alles wat men in de schepping voor kostbaar
houdt. (...) Zij die onze opvattingen hekelen, werpen hier tegen op, dat
bij de viering van de Eucharistie een reine ziel, een zuivere geest en
een trouwe bedoeling volstaan. Ongetwijfeld zijn wij het daar geheel mee
eens. Maar wij houden staande, dat men ook door middel van de uitwendige
sier van de heilige vaten eer moet brengen bij het heilig misoffer, in
algehele inwendige reinheid, in algehele uitwendige adel. (...) Wij hebben
het hoofdaltaar helemaal laten inbouwen door aan ieder zijde (van het
bestaande altaar) gouden panelen aan te brengen en door er een vierde,
die nog kostbaarder was, aan toe te voegen, zodat het altaar nu rondom
helemaal van goud is. |
Uit: Suger aan Bernard van Clairvaux, ca 1127/8. in: E. Panofsky, Abbot Suger, Princeton, 1946 | |
Porfieren vaas
van Suger |
||
Schenkkan van sardoxyx, gebruikt door Suger |
||
Terwijl ik mij uit zwakheid en kleinmoedigheid had voorgenomen voor het (kleinere) altaar (op het graf van Saint Denis) een gouden retabel van bescheiden afmetingen te plaatsen, voorzagen de heilige martelaren zelf ons van zoveel goud en edelstenen als men zelfs bij koningen ternauwernood zou aantreffen, alsof ze ons met hun eigen monden wilden zeggen: Of je het nu wilt of niet, wij willen in ieder geval het mooiste dat er te krijgen is. (..) Wij hebben een porfieren vaas geschikt gemaakt voor gebruik op het altaar, een bewonderenswaardige prestatie van de hand van beeldhouwer en polijster, door haar van de amfoor die zij eerst was, met goud en zilver om te vormen tot een adelaar. Wij hebben ons weten te verzekeren van een kostbare kelk, die van een massieve sardonyx was vervaardigd en van nog een ander stuk vaatwerk, vervaardigd van dezelfde stof, maar in een andere vorm, die gelijkt op een amfoor en nog een andere die schittert als beril 2) of kristal. (...) Wij willen niet stilzwijgend voorbijgaan aan een vermakelijk maar opmerkelijk wonder dat God hier voor ons gedaan heeft. 2) edelsteen |
||
Toen ik door gebrek aan edelstenen moest ophouden en niet in de mogelijkheid verkeerde er voldoende van aan te schaffen (hun zeldzaamheid maakt ze erg duur), komen me daar monniken van drie abdijen ons kleine, bij de kerk gelegen kamertje binnen en bieden ons een overvloed van edelstenen te koop aan: amethisten, saffieren, robijnen, smaragden, topazen, kortom zoveel als ik niet kon hopen in tien jaar bijeen te kunnen brengen. Zij hadden ze als aalmoes van graaf Thibaud gekregen. (...) Wij dankten God, omdat we nu bevrijd waren van de zorg van het zoeken naar edelstenen, en gaven hun er vierhonderd pond voor in de plaats, hoewel ze meer waard waren. En niet alleen deze, maar nog tal van andere paarlen en edelstenen dienden in overvloed om dit heilige sierstuk te vervolmaken. Als ik me goed herinner, heb ik ongeveer 80 mark zuiver goud gebruikt. In nauwelijks twee jaar tijds konden we door verscheidene, nu eens vijf dan weer zeven goudsmeden uit Lotharingen het voetstuk laten afwerken met de beeltenissen van de vier evangelisten en de zuil waarop het heilige beeld is aangebracht buitengewoon fijnzinnig laten emailleren en de geschiedenis van de Verlosser laten aanbrengen met tekeningen van allegorische figuren uit het Oude Testament en de dood des Heren op het bovenste kapiteel. In de kerk van Saint Denis liet Suger deze tekst beitelen: Terwijl men aan d'aloude gevel een nieuw koor verbindt Straalt het midden van het heiligdom in al zijn schittering. Wat men zo schitterend verenigt, weerkaatst in schittering. En een nieuw licht overstroomt het grootse werk. Ik, Suger, heb in mijn tijd dit gebouw vergroot, Onder mijn leiding heeft men het gedaan. |