![]() |
BRONNENBUNDELS |
Decoraties aan 17de eeuwse kerken in Holland Bij de eenvoud van menig protestant kerkinterieur heeft vooral in
de eerste periode een rol gespeeld dat men zich wilde afzetten tegen de
rooms-katholieke opvatting dat het kerkgebouw de woning is van de Allerhoogste,
die er in de geconsacreerde hostie (althans naar de mening van vele katholieken)
bestendig aanwezig is. De rooms-katholieke praktijk van het wijden van
een nieuw altaar of van een nieuw kerkgebouw met een uitgebreid ritueel
werd als bijgelovig gebruik beschouwd evenals de gewoonte van de kerkganger
om zich bij het betreden van een kerk met wijwater te besprenkelen. Constantijn
Huygens brengt hiertegenover het standpunt van de (gereformeerde) protestant
als volgt onder woorden: 'Wij en sijn Godt loff van die slechte (lees: eenvoudige) luiden niet meer, die de muren oft pilaren eenighe heiligheid toeschrijven.' |
Uit: C.A.
van Swigchem, T. Brouwer, W van Os, Een huis voor het Woord. Den Haag, 1984 Anthonie de Lorme, Interieur van de Grote Kerk in Rotterdam, 1669 |
|
Van een 'voorportaal van de hemel' in letterlijke zin is geen sprake.
Deze eenvoud was voor velen een wezenlijk aspect van de reformatie. Een
18de eeuwse protestant drukt zich als volgt uit: 'Onze uiterlijke godsdienst is zo eenvoudig als ze van onze wijze Meester is ingesteld. Zonder de minste bijvoegingen van pracht en zwier. Zulks prijs ik ten hoogste, wat anderen ook mogen zeggen ten voordeel van de gevoeglijkheid van zekere praal en luister, die, mijns oordeels, bekwamer werktuigen zijn van aftrekking van gedachten als van opwekking tot eene Godsvrucht die in geest en waarheid moet bestaan.' |
||
|
||
Uit: Erasmus, geciteerd uit Hospinianus Uit: G. Udemans, 't Geestelick Roer van 't Coopmans-schip, 3e druk 1655 |
Als recht of Christus aan sulcke pronckerijen lust hadde, die selve seer
arm zijnde, heeft gheleert, dat men sulcke rijckdommen met voeten treden
soude. Ende alsof het betamelijck waer in de Tempelen der Christenen de
dingen tot eenen roem te verthoonen, die men daer innen leert, dat de
Discipelen Christi behooren te versmaden. Want sy (de Rooms-gesinde) en meynen niet/ dat men Godt recht kan dienen/ ten zy dat de kercken op het alderkeurlyckste zyn op-gepronckt met allerley wereldsche pomperie van gout ende silver, kosteleyke beelden en schilderijen, kostelycke orgelen, sacramentshuyskens, oxalen, autaren, vonten, glasen, schrijnwerk, fluweele casuyffels etc. |
|
Onse Voorouderen, seer Godtvruchtighe menschen zijnde,
hebben gheachtet, dat wij levende beelden en tempelen Godes zijn, ende
hebben voor seecker ghehouden, dat onse gemoeden de binnencameren, onse
consciëntiën de sacristijen, ende onse herten de Outaren des
hemelschen Gheestes zijn: Ende die selve hebben sij niet met gout, schilderije,
ofte ghelt, te weten onheylighe dinghen zijnde, ende daermede de ware
heylichdommen besmetten plachten te werden; maer met gherechticheyt, ootmoedicheyt,
goedertierenheyt ende milddadicheyt teghen den armen, ende godsalicheyt
verciert.
|
Uit: Hospinianus |
|
Om bijbelteksten zo mooi mogelijk te presenteren, kon
een beroep worden gedaan op twee categorieën van 'kunstenaars', te
weten de letterschilders en de dichters. Er werden gotische letters gebruikt
of schrijfletters (getrokken letters). De kleuren waren verschillend.
De voornaamste presentatie is die met gouden letters, waarbij meestal
zwart als ondergrond werd gekozen. Het berijmen van teksten is een vrijheid
die men zich zo af en toe veroorloofde, al werd er dan bij opgegeven om
welke passage(s) uit de bijbel het ging. Behalve van borden werd ook gebruik
gemaakt van schilderingen met teksten op de muur. Deze kwamen al vroeg
voor, op kolommen en tegen de zijmuren, in plaats van altaren en hun sieraden.
|
||
![]() |
Pieter Saenredam,
Schip van de St-Laurenskerk in Alkmaar, 1661 |
|
Uit: L. Hondius, Chronyk van Medemblik, 1728, aangebracht op een
bord in de herv. kerk van Schagen Uit: Boitet Uit: Bruiloftskroon, liederenbundel uit 1748 |
Dit zijn dan de tegenwoordige versierselen dezer kerke, die de plaatze
der voorgaande bijgelovigheden hebben ingenomen. Zoo dat het heiligdom
van die roomsche kraam gezuivert zijnde, eenigszins gelijkvormig is
met den staat van het eerste eenvoudige kristendom. Dat hier geen Afgoderij/ Voor U reyne oogen zij/ Maar U lieve woort mag ligten/ En ons eeuwig onderrigten. |
|
De belangrijkste bijdrage op ambachtelijk gebied kwam
van de schilder. Van zijn kunst werd het meest verwacht. Het is mogelijk
dat er verschillende personen aan het werk zijn geweest voor het in diverse
kleuren beschilderen van het bord, het 'schrijven' van de letters en het
toevoegen van stillevens, schilderijtjes en ander kunstschilderwerk. Bij
de oude borden zijn de letters 'getrokken' (dus in lopend schrift) of
het zijn Duitse, gotische letters, staaltjes van calligrafie of schoonschrijfkunst
(een van de 'schone kunsten'!). (...) De enige fijnschilders die bij de
verrijking van het kerkinterieur betrokken bleven, waren specialisten
die zich toelegden op decoratief werk.
|
Uit: C.A. van Swigchem, T. Brouwer en W van Os, Een Huis voor het Woord. Den Haag 1984 |
|
Grafmonument en rouwborden in de N.H. Kerk van Oosthuizen, 1723 |
![]() |
|
|
A.J.Vinckenbrinck. Detail van |
|
|
Artistiek gesproken viel men dus ook in deze sector van
de kunst terug op het tweede plan. (...) De gewoonte om rechtstreeks op
de muur of op het houten gewelf te schilderen, bleef in zwang. De opgave
beperkte zich, zoals gezegd, tot het aanbrengen van ornament. Dit was
ook het geval als er op de muur een versiering met tekst werd aangebracht.
Dat betrof dan meestal een stilering van de tien geboden of van een verzameling
schriftuurplaatsen, gevat in een decoratief kader. Voor de houten borden
die als sieraad in de eerste periode van het protestantse kerkinterieur
opgang maakten, gold in feite hetzelfde. Ook hier was het in de eerste
plaats te doen om een tekst en pas in de tweede plaats om een artistieke
omlijsting. (...) Twee wijzen van vormgeving werden toegepast: een streng-classicistische
en die van de noordelijke renaissance. Bij beide typen van vormgeving
kon men ruimschoots gebruik maken van voorbeelden die allerwegen aanwezig
waren. Zo komen wij bijvoorbeeld op de frontpagina's van boeken zowel
de classicistische omlijsting tegen als de fantasierijke cartouche. Uit
voorbeeldboeken, zoals die van Vredeman de Vries, kon inspiratie worden
geput.
|
|
Bij de preekstoel vallen twee hoofdtypen te onderscheiden:
het model dat kan worden aangeduid met de term 'katheder' en het kuip-type.
De strenge doopsgezinden gebruikten liever de term spreekgestoelte dan
preekstoel. Als dit spreekgestoelte meer was dan een simpele lezenaar
op een voetstuk, was het meestal een variant van het kathedertype. De
kuip is een platform, rondom omgeven door een borstwering waarin een deurtje
is opgenomen. Hij rust met een voet op de vloer of is vastgemaakt aan
de muur of aan een pijler. Hij is toegankelijk via een trapje. Een nuttig,
voor de protestanten noodzakelijk te achten toevoeging is het klankbord,
een horizontaal vlak dat ter bevordering van de geluidsweerkaatsing erboven
is opgehangen of aan de muur bevestigd. Bij de meeste kansels is tussen
de kuip en het klankbord, als verbindend element, tegen de muur een rugpaneel
aangebracht. Als dit ontbreekt, kan zich op die plaats een zogenaamd baretschild
bevinden: een houten schild met een knop voor de fluwelen baret, die samen
met mantel of toga en bef de ambtskleding van de dominee uitmaakte.
|
||
Van belang bij de vormgeving is, dat de onderkant van de kuip meestal verzwaard is met het oog op betere proporties en ten voordele van het silhouet. Bij een preekstoel op een voet wordt gelet op een sierlijke overgang van de voet naar het onderstuk van de kuip. De voet zelf kan allerlei vormen hebben. De horizontale doorsnede van de kuip laat verschillende figuren zien. De zeshoek komt het meeste voor en daarna het vierkant (of ten naaste bij vierkant). Minder vaak is gekozen voor een achthoek of voor een cirkel. Natuurlijk is de vorm niet altijd strikt geometrisch regelmatig. De omtreklijn van het klankbord is veelal gelijk aan die van de kuip, maar nodig is dit niet. De ontwerper houdt rekening met de omvang van de kerkruimte en met de plaats waar de kansel komt te staan. Die zijn ook van invloed op de vorm die men kiest. De zeshoek is het geijkte model voor een kuip die aanleunt tegen een kolom, of die in een meerhoekige koorsluiting is geplaatst. Het vierkant wordt nogal eens toegepast voor een vrijstaand opgestelde preekstoel in een rechthoekige kerkruimte. De ronde kuip past bij een cirkelvormige bankenopstelling. Behalve een liturgisch-praktische is er ook een bouwkundig-esthetische kant. De opstelling moet mooi en zinvol passen in de ruimte als geheel. 'Passen' betekent in dit verband dat hij in de ruimte in overeenstemming met zijn functie domineert. Zowel zijn plaats als zijn omvang moeten daarop berekend zijn. Een al uit de middeleeuwen daterend middel om dit doel te bereiken, was het aanbrengen van een opvallend hoge bekroning. Aangezien daarbij door de protestanten geen beelden gebruikt werden, ging het om een soort van bouwkundige 'toren'. |
||
Een motief dat vaak aan de preekstoel voorkomt is de nis of de boog op het kuipveld. (...) De boog kon worden benut als omraming van een 'inkijkje'. Opmerkelijk is dat in vele gevallen het beeld werd weggelaten, maar niet de boog of nis. (...) Het lege boogveld werd in veel gevallen een architectonisch motief, een stilistische verrijking in de vorm van een boog, ingepast in het raam van de hoekkolonetten en de kroonlijst. Overigens moeten we er rekening mee houden dat sommige lege boogvelden vroeger met tekst beschilderd kunnen zijn geweest of behangen met een psalmbord. Het lege veld kon ook, met vermijding nog steeds van het 'beeld', voorzien worden van ornament. Soms werden in de boog een of meer festoenen opgehangen van bladeren, vruchten en bloemen. Met dit sieraad kan wijding tot uitdrukking zijn gebracht, en onderdelen ervan, granaatappel of een zonnebloem, kunnen uitgekozen zijn in verband met een symbolische betekenis, die op de vroomheid betrekking heeft. Dit soort decoratie valt in allerlei variatie te bewonderen, waarbij overigens de rijkste en meest overdadige guirlandes niet altijd de mooiste zijn. (...) De preekstoel in de Nieuwe kerkte Amsterdam maakt duidelijk, dat daar in het midden van de 17de eeuw bij een gereformeerde preekstoel zonder bezwaar het boogveld weer met'beeld' kon worden ingevuld. Hij is voorzien van een barok getinte versie van het 16de-eeuwse 'inkijkje'. |