BRONNENBUNDELS
 


De deuren van de dom van Hildesheim

De deuren van de dom in Hildesheim betekenen aan het begin van de elfde eeuw iets nieuws. Het was voor het eerst dat kunstenaars (en opdrachtgever Bernward) zich waagden aan een zo groot werk. De meeste driedimensionale kunstwerken uit die tijd waren kleine figuren in goud of ivoor.

Er waren wel voorbeelden van grote bronzen deuren, bijvoorbeeld de deuren van de Dom van Keulen uit de tijd van Karel de Grote, maar deze waren nog zonder figuren. Uit vroeger tijd stammen de houten deuren met figuurstukken uit de 5e eeuw in Rome, van de Santa Sabina kerk. Op deze houten deuren waren verhaalfragmenten uit het Oude en Nieuwe Testament tegenover elkaar gezet. Bernward moet beide voorbeelden gekend hebben.(…)

Uit: Bernward von Hildesheim und das Zeitalter der Ottonen, Katalog der Ausstellung, Hildesheim, 1993

Het gieten van een bronzen deur. Boven: Het wasmodel wordt gemonteerd.

Onder: Voorbereidingen voor het gieten

De schepping van Adam

De zondeval

Over het ontstaan van dit belangrijkste voorbeeld van de kunst van opdrachtgever Bernward geeft de inscriptie op de middelste dwarslijst van het raamwerk enige informatie: 'AN(NO) DOM(INICE) INC(ARNATIONIS) M XV B(ERNVVARDVS) EP(ISCOPVS) DIVE MEMORIE) HAS VALVAS FVSILES IN FACIE(M) ANGELICI TE(M)PLI OB MONIM(EN)T(VM) SVI FEC(IT) SVSPENDI. In het jaar 1015 na de menswording van de Heer liet bisschop Bernward zaliger gedachtenis deze gegoten deuren aan de gevel van de Engeltempel te zijner gedachtenis ophangen.'

Bisschop Bernward van Hildesheim (993-1022) was volgens dit opschrift de opdrachtgever. In 1015 werd de deur in de St Michael in Hildesheim geplaatst, waarna de volgende bisschop deze overbracht naar de dom. Het kan ook zijn dat de deur vanaf het begin voor de dom bestemd was. Na de verbouwing van het westwerk en het portaal van de dom in 1033 werd de deur opnieuw geplaatst en kreeg hij bovenvermeld opschrift. Deze inscriptie is dus niet meegegoten maar later aangebracht.


 
Hoewel de deurvleugels uit een stuk gegoten zijn, nemen ze het systeem van een raamwerk met panelen over, dat bij samengestelde houten en metalen deuren gebruikelijk is. Tussen een smalle zetting zijn op elke deur acht verdiepte vlakken met een lichte profilering aangebracht, waarbij de middelste dwarslijst met de inscriptie de hoogte van de deur in twee bijna gelijke helften deelt. Slechts de velden aan de onderrand en boven de middelste dwarslijst hebben een harde profilering aan alle vier de zijden, de overige velden hebben alleen een boven- en zijprofilering, zodat de figuren direct op de onderste rand van een veld staan, soms steken de voeten zelfs over de rand heen, wat met name bij de oud-testamentische voorstellingen te zien is. Naar antiek voorbeeld zijn op grijphoogte twee geweldige leeuwenkoppen met ringen in hun bek aangebracht om de deur te sluiten -en wel zonder rekening te houden met het raamwerk of de voorstelling op het beeldvlak. Ze zijn tegelijk met de deur gegoten.

Na het gieten en een laatste zorgvuldige ciselering 1) verliet het gietwerk de middeleeuwse giethut met een goudglanzend oppervlak. Door voortdurend poetsen, waarmee het zich vormende patina werd verwijderd, kon men het glanzend houden. In hoeverre dat in de praktijk gebeurde, laat zich moeilijk beoordelen. (...)
De levendige vertelwijze kan met enige voorbeelden verduidelijkt worden. In het tafereel waarin Eva naar Adam wordt geleid is de totale spanning geconcentreerd op de uitgestrekte armen waarmee het eerste mensenpaar naar elkaar toe loopt: Adam met forse schreden, Eva aarzelend. God de Vader die groter is voorgesteld, voert haar behoedzaam aan haar schouder mee. In het beeldvlak met de zondeval wordt het doorgeven van de appel van de Boom der kennis door een meervoudige herhaling van de vrucht in beeld gebracht.

1) het afwerken van gegoten metalen voorwerpen met vijlen, beitels en dergelijke


Uit: Ursula Mende, Die Bronze-turen des Mittelalters. München 1983

De uitdrijving uit het Paradijs

 

De slang om de boom rechts heeft hem aan Eva aangeboden. Deze wendt zich, eigenlijk nog half omgedraaid naar de slang, uitnodigend naar Adam die zijn hand ernaar uitstrekt. Bij het verhoor en de veroordeling door God de Vader ligt de hele zwaarte en het gewicht van zijn verwijt in zijn zich hoog boven het mensenpaar verheffende gestalte en de naar hen uitgestrekte wijsvinger, terwijl de zondaars schuldbewust in hun schulp kruipen maar toch proberen ze de schuld van de een naar de ander door te spelen. Kostelijk is de naïviteit in de uitbeelding van dit tafereel. De hierop volgende verdrijving uit het paradijs laat links de aartsengel Uriël met het in een breed gebaar opgeheven zwaard zien en rechts het reeds naar de uitgang gedreven mensenpaar.

 

Het offer van Kaïn en Abel en de moord


Eva draait zich nog eenmaal om. Haar klaaglijk gebaar krijgt een echo in de neerwaarts gebogen takken van de heester in het midden. De voorstelling van het offer brengt het verschil in karakter tussen Kaïn en Abel duidelijk tot uitdrukking. Beiden dragen hun gave op. Abels vroomheid wordt door zijn bedekte handen aangegeven en Kaïns onstuimige temperament door de opwaaiende mantel. De uit de wolken komende hand van God wendt zich tot Abel. Aanvaarding en afwijzing van het offer zijn bovendien aan de planten af te lezen. Aan Abels kant openen zij zich naar Gods hand, aan Kaïns kant zijn ze verschrompeld. Dramatisch wordt in drie fasen de broedermoord voorgesteld. De opnieuw door de beweging van zijn mantel gekarakteriseerde Kaïn haalt met een hoog opgeheven knuppel uit voor de klap. Het gewicht hiervan verklaart het motief van de asymmetrische stand. In het midden zakt de reeds getroffen Abel, die het grootste deel van het beeldvlak beslaat, met zijn hoofd voorover op de grond. Links deinst Kaïn, naar de rand gedrongen en gehuld in zijn mantel alsof hij bescherming zoekt, terug voor Gods vervloeking.

 

Uit: John White, Art and Architecture in ltaly 1250 to 1400

De reliëfs van de dom van Orvieto

Ook in de reliëfs van Orvieto is de samenhang tussen zondeval en heilsgeschiedenis uitgewerkt, maar hier dient het paradijsverhaal vooral als tegenstelling tot het laatste oordeel. Opvallend is dat de te hulp geroepen Maitano zowel bouwmeester als beeldhouwer is.

In 1284 werd in Orvieto besloten een nieuwe kathedraal te bouwen en in 1290 werden de fundamenten gelegd. Tegen 1309 ging de eerste dakbalk erop. De uitgelaten vreugde van het begin maakte plaats voor paniek. Het nieuwe gebouw was met zijn ronde bogen nog Romaans van vorm en verankerd in een eeuwenoude traditie van steenhouwersvakmanschap. Architectonische ambitie kwam vooral tot uiting in de omvang van de kerk. De uitgestrekte afmetingen van de plattegrond en de grote hoogte van het schip leidden bij de kruising tot de behoefte aan gewelven en bogen van een niet eerder vertoonde hoogte en spanwijdte. Zo gauw deze hun hoogte hadden bereikt, begonnen de gezagsdragers te vrezen voor een dreigende instorting en zij riepen het advies in van Lorenzo Maitano uit Siena. Afgezien van zijn huwelijk in Siena in 1302 is het document uit Orvieto van 1310, dat hem al aanduidt als 'universalis caputmagister' (algeheel bouwmeester) de eerste bewaard gebleven verwijzing naar deze raadselachtige man.

Na vermelding van de reden om zijn hulp in te roepen en van eerder door hem geboekte successen in bouw- en reparatiewerkzaamheden, stelt het document in een nogal hortend Latijn dat 'de in steunberen, dak en muur door en door ervaren Lorenzo moet zorgen voor een muur met schone figuren, welke muur gemaakt moet worden aan de voorzijde en met alle andere meesterschap en ornamenten eigen aan dezelfde bouwplaats'. Hem zou het burgerschap van Orvieto moeten worden verleend, samen met het privilege om naar eigen goeddunken wapens te dragen en hij zou heel zijn leven met zijn familie in Orvieto moeten blijven als capomaestro van de kathedraal en als opzichter over de bruggen en openbare gebouwen. Om zijn belangstelling voor de stad zeker te stellen, belooft Maitano een som geld te investeren en verderop is hij gerechtigd 'de leerlingen in dienst te nemen aan wie hij behoefte heeft voor het ontwerpen van de figuren en het maken van de stenen voor de bovengenoemde muur', waarmee ongetwijfeld de nieuwe fagade wordt bedoeld.

Onderstaande beschouwing gaat diepgaand in op de rol en het gedrag van alle medespelers in het eerste drama van de mens.

Op de eerste pijler is aan de onderzijde van de marmeren bekleding een strook grond gereserveerd als toneel voor twee dicht boven elkaar lopende rijen figuren. Pas in het midden van de tweede reliëfstrook heeft de stam van de klimop zijn wortels. Boven de eerste vier horizontaal lopende twijgen spelen zich de volgende voorstellingen af, terwijl de beide bovenste ranken dicht bijeen liggen en het bladerdak vormen waarmee de struik op fijnzinnige wijze wordt afgesloten. Op de vaste bodem begint de bijbelvertelling links met het optreden van de Schepper op aarde. Wat nog in het verschiet ligt kan vanwege de lichaamsafmetingen niet op dezelfde manier worden weergegeven. Daarom verschijnt er slechts een terugblik: zon, maan en sterren staan boven zijn hoofd in een halfronde omlijsting die de hemel aangeeft. (...)

Uit: August Schmarsow, Italienische Kunst im Zeitalter Dantes. Augsburg 1928
Gevel van de kathedraal van Orvieto

 

Onderste deel van het reliëf met het scheppingsverhaal
 

Twee engelen begeleiden hem bij de voortzetting van zijn werk op aarde. Aan de oever van de waterspiegel wordt de schepping van de planten, de vissen en de vogels in kort bestek weergegeven. Op zijn wenk worden de golven bevolkt, ontspringen vruchtbomen als de moerbei en de eik aan de trapvormige aardlagen, terwijl aan de tegenoverliggende oever de adelaar de schare van gevleugelde bewoners aanvoert. Op het tweede beeldvlak schrijdt de Heer verder en keert de beschouwer bijna de rug toe, terwijl de engelen zich nu omkeren en, de een met gevouwen handen, de ander met wijzende gebaren, van gedachten wisselen; want hier brengt de aarde op bevel van God de viervoetige dieren voort: de ram, de geit en het zwijn, het rund, het paard en de hond, de leeuw en de plompe dromedaris met zijn bult dienen zich aan.

De hele rechterhelft wordt echter ingeruimd voor de belangrijkste gebeurtenis: daar ligt op de kneedbare aarde, nog zonder leven de eerste, naar het evenbeeld van God uit de aarde gevormde mens. De Meester wijst naar hem met de rechterhand alsof hij nog niet helemaal klaar is, als was de beweging van zijn vinger ook op afstand genoeg om verder te werken aan de bouw van de ledematen. (...) Het gelaat is nog zonder uitdrukking als bij iemand die slaapdronken is. Maar hij staat ook niet alleen en aan zichzelf overgelaten. De Heer staat voor hem, beroert het krullende haar, buigt als een onderzoekende arts zijn hoofd over de duffe bevangenheid van zijn schepsel en heft zijn rechterhand zegenend boven het voorhoofd. 'Hij blies hem de levensadem in,' verklaart de engel die het gebaar van zijn vingers nadoet aan zijn in aandacht verzonken metgezel, die zijn armen over zijn borst kruist en zich geheel in de gebeurtenis heeft verdiept.

De schepping van Adam
God opent de zijde van Adam om een rib weg te nemen


De schepping van Eva

'Het is niet goed dat de mens alleen zij,' zegt de ijverige Schepper daarnaast. Met zakelijke zorgzaamheid buigt hij zich over de in slaap gevallen Adam die op de grond een gemakkelijke ligplaats heeft gevonden en niet merkt dat zijn zijde wordt geopend om een rib weg te nemen. Het wonder dat daarmee tot stand wordt gebracht is zo verbazingwekkend en voor het hele vervolg zo noodlottig, dat de slaper met een maar weinig veranderde houding van zijn arm en ietwat opgetrokken bovenlichaam, maar met nog steeds zijn hoofd tegen zijn schouder geleund, aan de andere kant van de klimopstam nogmaals wordt getoond om de voortgang van het verhaal aan te geven.

De rib is onder de handen van Gods Zoon veranderd in de gestalte van een jonge vrouw. Op de rotsrichel zittend laat ze haar linkerarm op haar knie rusten terwijl de rechter al steun vindt. Toch draait ze met langzaam naar beneden gewend hoofd haar aangezicht op naar de Gebieder, die met zijn linkerhand haar schouder omvat en zijn rechterhand zegenend opheft en zo laat zien dat het meesterwerk van de schepping volledig uit de zijde van de man is voortgekomen. Tegenover hem zweven achter Adam de beide engelen die in de sprekende, verheven beweging van de zwaai van hun prachtige dubbele vleugels hun diepe bewogenheid tot uitdrukking brengen. Aan de andere kant van deze afsluiting aan de rand van de pijler groeit en bloeit reeds het paradijs. (...)

Twee engelen
  Dat de beeldhouwer heeft afgezien van het overvolle reliëf zoals dat in Italië in die tijd gebruikelijk was is een beslissende stap. De eenfigurige rij heerst hier zo dwingend als een bewuste schoonmaak-maatregel dat alleen de eerste keer maar zo compromisloos kan. De schare van dieren en vogels die zich niet boven elkaar opstapelen, getuigt immers van een bewuste bedoeling en heeft zeker een belangrijke betekenis. (...) Tegelijk met het onderbrengen in de Tuin van Eden treedt de Opvoeder zelf de onschuldige kinderen tegemoet die al geslachtsrijp ter wereld zijn gekomen. Daar staan ze bij het achthoekige waterbekken vanwaar de vier paradijsrivieren stromen, precies onder het dichte gebladerte van de boom der kennis, waarvan de vruchten voor hen verboden zijn. Bij de Italianen is dat geen appelboom zoals in het noorden maar een vijgeboom. Adam hoort het verbod aan en laat zien dat hij het begrepen heeft, terwijl zijn linkerhand even de stam beroert. De uitgestrekte rechterhand van de Heer die vlak achter Eva staat wijst op hem en weer zijn de beide engelen die zo hun bedenkingen hebben bij de beproeving van het mensenpaar, zijn getuigen.
In het hun aangewezen gebied van het eerste geluk zijn verder immers vruchten genoeg. De vogels geven het voorbeeld door zich daaraan te goed te doen. Zij gehoorzamen onbekommerd hun natuurlijke instinct bij hun keuze; alleen voor de mens is het verbodene dubbel begerenswaardig. Precies om het zuiltje midden in de fontein kronkelt de slang die tot Eva sist, terwijl aan de andere kant van de klimop het aansluitende beeld de terugkeer van het paar naar deze verleidelijke plek van de tuin laat zien. Ditmaal is de goedmoedige Leraar met zijn doordringende ogen niet aanwezig; wanneer hij niet toekijkt steekt de eigen nieuwsgierigheid pas goed de kop op. De jonge vrouw heeft altwee vruchten afgeplukt, de ene voor zichzelf in de linkerhand, de andere reikt ze aan de man. Adam steekt nog een waarschuwende vinger op om aan het verbod te herinneren, maar het is slechts de linkerhand die nog doet alsof - de vingers van de rechterhand raken reeds de verleidelijke gift. Hoe kunnen ze het waagstuk van Eva nog afwijzen? Om de hoek daarnaast zweeft de Heer op een vlammende wolk. Hij betreedt niet meer dezelfde grond als de schuldigen.  
  Hij ziet de boosdoeners die zich gehurkt verstopt hebben achter de bosjes. Zij horen zijn stem, zelfs als zij zich nog nauwelijks betrapt wanen. Eva weert met beide handen tegen haar oren de oproep af. Voor haar krimpt Adam in elkaar van schaamte en zou op zijn minst de aanblik willen ontwijken, want hij merkt pas nu zijn naaktheid. De volgende rij hierboven brengt het onvermijdelijke gevolg van de ongehoorzaamheid, weer in twee momenten links en rechts van de paarsgewijze gedraaide plant in het midden. De verdrijving uit het paradijs vindt hier plaats doordat de engel der wrake met het opgeheven zwaard hierheen loopt en vurige vlammen langs de grond lekken. De engel der barmhartigheid legt toch zijn hand op Adams schouder en duwt hem met zijn verleidster over een drempel naar buiten. We vinden Adam weer terug bij zijn arbeid 'in het zweet zijns aanschijns', bezig met de hak de aarde om te spitten en op de bergjes die hij al heeft bewerkt zijn tenminste jonge vruchtboompjes gegroeid.
Eva zit bijna naakt met haar spinrokken op een plekje in de open lucht, maar de zuivere schoonheid van haar jeugd is geweken en de weelderige vormen wijzen vooruit op het verdriet dat ook haar niet bespaard blijft. Dan zien we het lot van hun beide zonen. Links het offer waarbij Abel in stilte vol aandacht voor het altaar neerknielt waarop hij zijn lam aanbiedt, terwijl Kaïn zich rechts haastig beweegt en al bij het buigen van zijn knie zijn bundel korenaren probeert op te richten opdat deze het eerst door het vuur zal worden verteerd. Hier zijn zij beiden feestelijk aangekleed, maar op het beeldvlak daarnaast lopen zij naakt. Want voor de vormgever is de broedermoord een welkome gelegenheid om gespierde lichamen en interessante bewegingen voor te stellen. Hoog opgericht zwaait Kaïn de zware knuppel van knoestig hout, terwijl hij deze met beide armen boven zijn rug laat zakken opdat de slag naar voren des te heviger aankomt.  
  Het is niet de eerste aanval, want Abel is al op de grond gevallen en keert zich juist in gehurkte houding vol angst af, terwijl hij meer manend dan afwerend zijn rechterhand naar zijn broer opheft. Als we een ogenblik de woedeuitbarsting vergeten die van de jaloerse broer een moordenaar maakt, dan zien wij een prachtige groep van tegenover elkaar staande figuren als bij een heldendaad van Hercules. Beide figuren staan en profil en helemaal vrij tegen het gladde vlak van de achtergrond, van beide kanten door landschappelijke decorstukken omvat. Als men de aan weerskanten even hoge bomen tot de voorstelling rekent begeleiden zij als paukenslagen voor en na de doodslag de voltrekking van de geschiedenis. Als men ze pas naderhand ontwaart rijzen ze op als stomme getuigen van de misdaad. Niet onopgemerkt mag blijven dat al bij het gemeenschappelijke offer twee ver uit elkaar geplaatste bomen staan, ieder op een eenzame heuvel, als tekenen van het bestand gedurende de zondagsvrede. Beide voorbeelden geven aan hoe men in deze kunst het tijdsverloop voorstelt en tevens het toneel van de handeling indeelt.
Tapijt van de schepping, Wawelburcht Krakow. Detail
 

Tapijten met het scheppingsverhaal

In Brussel werden in de 16de eeuwse bloeitijd van de tapijtkunst ook verschillende series met verhalen uit het boek Genesis, waarvan het paradijsverhaal deel uitmaakt, vervaardigd. In de Wawelburcht in Krakau bevindt zich een van de best bewaard gebleven en meest complete reeksen.

Het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van het Oude Testament handelt over de schepping van hemel en aarde en van het eerste mensenpaar. In het tweede hoofdstuk wordt uitvoeriger op de schepping van Adam en Eva ingegaan. Wij lezen er hoe God in Eden een tuin heeft aangelegd. Eden betekent vlakte en verwijst hier naar een vruchtbare oase in het Oosten, misschien wel in Mesopotamië. Uit de grond liet God er allerlei bomen opschieten, prachtig van vorm en met heerlijke vruchten beladen, die als voedsel voor de mensen waren bedoeld. In het midden stond de levensboom, dit is de boom der kennis van goed en kwaad. In Eden ontsprong ook een rivier die de tuin besproeide. In de laatste scène zien wij hoe God in Zijn vlucht Adam onder de linkerarm heeft genomen en hem met de wijsvinger het Aards Paradijs aanduidt. Het woord paradijs, synoniem van Eden, herinnert aan de afgesloten koninklijke parken van de Perzen vol frisheid, licht en vrede. De toegang was er aan onbevoegden ontzegd door een vuurgordijn, dat tot aan de wolken reikte.


Adam geeft namen aan de dieren, Florence
De uitdrijving uit het paradijs, Florence

Een tweede belangrijke reeks tapijten met de Geschiedenis van het eerste Mensenpaar bevindt zich in Florence en omvat zeven wandkleden, waarop de volgende onderwerpen zijn uitgebeeld:
1. De Schepping van Adam
2. Adam naar het Aards Paradijs gebracht
3. 3. Adam geeft de dieren hun naam
4. 4. De schepping van Eva

5. De zondeval
6. Adam en Eva verbergen zich voor het Aanschijn van Jahweh
7. De uitdrijving uit het Aards Paradijs

De wandkleden zijn van een uitzonderlijk hoge artistieke waarde en technische kwaliteit. Met grote vaardigheid en nauwkeurigheid heeft de tapijtwever zowel de personages als de dieren, bomen en planten in beeld gebracht. De diverse dieren verwijzen naar het paradijs, omdat ze in normale omstandigheden niet altijd vredig naast elkaar kunnen leven. Aan sommige ervan mogen wij ongetwijfeld een symbolische betekenis hechten die de inhoud van de hoofdvoorstelling nader verklaart. (...) De tapijtenreeks wordt omstreeks 1550 gedateerd. Reeds in 1551 is zij in Florence.

 
 

De schepping van Eva en de instelling van het Huwelijk

Gen.2, 18-24
Ook had de Heer gesproken: Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een gezel maken, die hem past. (...) Toen deed de Heer een diepe slaap op Adam vallen en terwijl hij sliep nam Hij een van zijn ribben en zette er vlees voor in de plaats. Dan bouwde de Heer een vrouw uit de rib, die Hij uit de mens had genomen en leidde haar tot de mens. Toen sprak de mens: 'deze is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees'. Mannin zal zij heten, omdat zij van de man isgenomen. Daarom verlaat de man zijn vader en moeder en hecht zich geheel aan zijn vrouw; en zij worden één vlees.'

In de tuin van Eden groeien enkele fruitbomen. Rechts tegen een heuveltje slaapt de mens met de handen gekruist over het hoofd. Rechts achter hem heeft een papegaai postgevat, terwijl een hagedis vanuit het lis nadert. De papegaai is het symbool van de wijsheid en welsprekendheid, maar hij verzinnebeeldt hier de maagdelijkheid van Maria. (...) God staat in het centrum van de compositie met een bol opwaaiende brokaten mantel. Met uitgestrekte linkerhand raakt Hij de mens aan om hem te doen ontwaken, terwijl de andere hand op de schouder van Eva rust. (...) Een rivier doorsnijdt de compositie bijna evenwijdig aan het beeldvlak. In de cartouche van de bovenste horizontale boord staat het opschrift: SOPITI ADAMI COSTA DEUS FORMATAM MULIEREM EVAM ILLI ADDUCIT CONIUGEM (terwijl Adam slaap vormt God uit zijn rib Eva, de vrouw, en geeft ze hem als echtgenote).

De Zondeval

Gen.3, 1-6
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk God gemaakt had en zij zei tot de vrouw: 'Heeft God u dan werkelijk verboden van de bomen in de tuin te eten?' De vrouw gaf de slang ten antwoord: 'Wij mogen de vruchten eten van al de bomen in de tuin; alleen heeft God gezegd: gij moogt niet de vruchten eten van de boom die midden in de tuin staat, en die zelfs niet aanraken, anders zult gij sterven.' Maar de slang sprak tot de vrouw: 'Gij zult volstrekt niet sterven. Maar God weet dat uw ogen zullen opengaan, wanneer gij daarvan eet, en dat gij gelijk aan God zult worden door de kennis van goed en kwaad.' Ook had de vrouw al bemerkt, hoe goed die boom was om van te eten; hoe zij een lust was voor de ogen en hoe verleidelijk, wanneer men inzicht wil verkrijgen. Zij plukte dus van zijn vruch-ten en at. Zij gaf er ook van aan haar man, die bij haar stond; ook hij at ervan.'

 
De zondeval, Florence

De slang vertegenwoordigt de duivel en is zijn werktuig. Daarom moet alles wat over haar wordt gezegd op de duivel worden toegepast. In het mooie weidse tuinlandschap van Eden zijn in de schaduw van uiteenlopende boomsoorten drie bijbelse taferelen geïntegreerd. Links op het middenplan plukt Eva twee appels met beide handen van de boom; één daarvan geeft ze aan Adam, die op de voorgrond onder een boom rust en vragend naar haar opkijkt. Rechts op het tweede plan is het vervolg van het verhaal uitgebeeld. Nadat beiden gemerkt hadden dat ze naakt waren, vlochten zij een schaamgordel van vijgenblaren. Adam heeft de gordel rond het middel geslagen en helpt Eva de hare aan te trekken. Bovenaan in de cartouche staat het opschrift: SERPENS ESU POMI DECIPIT EVAM, EVA ADAMUM. GEN.111 (De slang misleidt Eva met het eten van de appel. Eva op haar beurt Adam).