![]() |
BRONNENBUNDELS |
Goethes kleurenleer In 1810 publiceerde de Duitse dichter Johann Wolfgang Goethe zijn
boek Zur Farbenlehre, waarin hij Newton dacht te corrigeren. Zelf meende
hij dat zijn kleurentheorie belangrijker zou blijken dan zijn dichtkunst.
In elk geval heeft het werk grote invloed gehad op het denken over kleur,
ook omdat hij zich uitliet over de beleving van kleur. Menging 554. De schilderkunst berust eigenlijk op de menging van zulke specifieke,
ja, afzonderlijke kleurlichamen en hun oneindige vermogen zich te verbinden,
die alleen door het meest gevoelige en geoefende oog kunnen worden opgemerkt
en oordeelkundig bewerkt. 1) Newton heeft het over licht en Goethe over pigmenten. |
Uit: Johann Wolfgang
Goethe, Zur Farbenlehre. 1810 |
|
Schaduwen Waren er overdag, bij de geelachtige kleur van de sneeuw, al zachtviolette
schaduwen te zien geweest, dan moesten die nu beslist diepblauw worden
genoemd, waarbij een diepgeel afstraalde van de belichte gedeelten. Maar
naarmate de zon tenslotte bijna was ondergegaan en haar stralen, grotendeels
verzacht door de nogal dichte nevel, een schitterende rode kleur over
het gehele landschap om me heen begonnen te verspreiden, veranderde de
schaduwkleur in groen, in lichtheid te vergelijken met zeegroen, in schoonheid
met smaragdgroen. |
||
|
Philip Otto Runge, Kleurenbol, 1810 | |
781. Zoals we een aangenaam voorwerp dat voor ons uitvliegt, achterna willen, zo zien wij ook graag blauw, niet omdat het op ons afkomt maar omdat het ons naar zich toetrekt. 782. Het blauw geeft ons een gevoel van koelte, zoals het ons ook aan schaduwen doet denken. Hoe het van het zwart is afgeleid is ons bekend. 783. Vertrekken die zuiver blauwe stoffering hebben, lijken in zeker opzicht groot, maar ook leeg en koud. 794. Blauw glas zet voorwerpen in een treurig licht. |