![]() |
BRONNENBUNDELS |
Berlage De veelzijdigheid van Berlage uitte zich ook in zijn bemoeienissen met de vormgeving van nieuwe technische verworvenheden. Een voorbeeld hiervan zijn zijn ontwerpen voor elektrische straatverlichting. Berlage werd eind 1899 betrokken bij het ontwerp voor de Nieuwe Amstelbrug.
Uit correspondentie tussen de gemeentelijke diensten en bedrijven blijkt
dat hij in deze periode door hen ook regelmatig werd geraadpleegd als
ontwerper voor de verschillende objecten op de openbare |
Uit: Anneke van der Stoel, Berlage als ontwerper van straatmeubilair. in: Jong Holland 1996/4 | |
H.P. Berlage, Verlichtingselementen op de Nieuwe Amstelbrug
|
|
|
|
H.P. Berlage, Verlichtingselement Nieuwe Amstelbrug |
|
Rond de eeuwwisseling werd erop aangedrongen om de voornaamste pleinen in Amsterdam van elektrisch licht te voorzien. De kosten waren echter aanzienlijk, daar het onderhoud arbeidsintensief was. De koolstaven waarop de booglampen brandden, werkten slechts 12 tot 16 uur, waarna ze vervangen dienden te worden. Nadat in 1903 de eerste elektrische verlichtingspalen op het Stationsplein waren geplaatst, zou het tot 1906 duren voordat meer pleinen in Amsterdam daadwerkelijk elektrisch verlicht werden. In 1900 begon de Gemeentetram zijn activiteiten met de omschakeling van paardentram naar elektrisch aangedreven tramwagens. Berlages ontwerptekeningen uit 1901 voor de bovengrondse objecten laten een multifunctionele mast zien, toe te passen als geleidingsmast voor tramdraden, maar eveneens geschikt om te dienen als drager voor elektrische booglampen. Aan de trammast konden ook één of tweedwarsarmen gemonteerd worden. De geleidingsmasten waren bedoeld voor het hele traject van de tram en verschenen vanaf 1902 in het straatbeeld. De combinatie met lichtpunten werd speciaal ontworpen voor het Stationsplein. Het ontwerp heeft een cirkelsegment als basisvorm, een terugkerend element in de vormgeving van de latere lichtmastontwerpen die hij voor Amsterdam maakte. Voor de mastvoet werden verschillende varianten getekend. (...) |
||
Bij de elektrificatie van de Amsterdamse tram moesten
ook op de Dam en achter het paleis geleidingspalen geplaatst worden. De
Gemeentetram presenteerde in 1903 een ontwerp van Berlage voor een gecombineerde
tram-lichtmast geschikt voor het bevestigen van één tot
drie lichtpunten. Aan het ontwerp voor de Stationspleinmasten voegde Berlage
de spiraalvorm toe. De contourlijnen van de halve cirkel buigen nu met
een vloeiende lijn naar de mast toe. Het spiraalmotief dat in dezelfde
periode voorkomt bij zijn lampontwerpen voor de Beurs kan een verwijzing
zijn naar de Ionische voluut, maar evengoed kan het motief gekozen zijn
om een beweeglijke lijnvoering in te passen in een geometrische vorm.
(...)
|
||
Besluiteloosheid wat betreft de oplossing van het Damrakvraagstuk
betekende in de praktijk dat Berlages lichtmastontwerp voor de Dam weliswaar
werd goedgekeurd, maar dat men de uitvoering ervan uitstelde in afwachting
van een totale herinrichting van het Beursplein. Wat betreft het Beursplein
vond Berlage dat het zeker aanbeveling verdiende dit plein elektrisch
te verlichten, 'omdat deze dan een geheel zal vormen met die van het Damrak
en ook met de verlichting van de groote stoep voor de Beurs'.
Bij de vormgeving van het Beursplein, de ruimte voor de zuidgevel van het Beursgebouw, was Berlage vanzelfsprekend betrokken. Door de ontwerpen voor de lantaarns op het bordes aan de zuidgevel van de Beurs ook toe te passen op het ervoor liggende plein bracht hij een eenheid tot stand tussen het aebouw en de aanarenzende openbare ruimte. ( ) |
||
![]() ![]() |
H.P. Berlage, Verlichtingselement op het Beursplein (bij linkerfoto op achtergrond) |
|
|
Op Berlages Beurs-ontwerpen vanaf 1896 (toen hij definitief
de opdracht kreeg) is te zien hoe de lantaarns op het bordes geleidelijk
strakker van vorm werden, meestal met verschillende bollen als lichtpunten,
een voor die tijd uiterst moderne vormgeving. Bij de uiteindelijke versie
zijn de bollen teruggebracht tot één lichtpunt, bovenin
een grote, gietijzeren cilinder. Het kroontje aan de bovenzijde, waarin
het ophangpunt van de booglamp was aangebracht, accentueert het toch al
monumentale karakter van de vrij strak vormgegeven lichtornamenten. De
krans van rozetten halverwege de cilinder is waarschijnlijk bedoeld geweest
voor i het aanbrengen van een kring van lampjes. De kwetsbaarheid hiervan
zal de uitvoering in de weg hebben gestaan. (...) De cilindervorm komt
terug in hanglampen voor de Beurs in de vergaderzaal voor de Kamer van
Koophandel. Uiteindelijk werden op het Beursplein zelf nog vier van deze
lantaarns neergezet, evenals twee fonteinen.
|
|
De lantaarns hebben enkele jaren geleden weer de traditionele
vorm van booglampen (met moderne lichtbron) gekregen en in de rozetten
- zijn bolletjes van macrolon, een soort kunststof, aangebracht in een
iets lichtere tint dan de cilinder, zodat een lichtgevend effect ontstaat.
De gemengde gevoelens die tijdgenoten hadden ten aanzien van de Beurs
komen tot uiting in de reactie van de Commissie van Bijstand in het Beheer
der PW op het lantaarnontwerp. Men adviseerde de lantaarns en de fonteinen
te maken, 'doch wat betreft de lantaarns het aan de prudentie van den
architect over te laten of hij ter betere voorbereiding vooraf een model
in hout wil maken'. Onbekend is of Berlage dit inderdaad gedaan heeft.
Van de fonteinontwerpen zijn twee versies bekend. De versobering in vormgeving is ook hierin goed te volgen. De twee fonteinen zijn uitgevoerd in graniet, een in die tijd voor Nederlandse steenhouwers nog moeilijk te bewerken materiaal. (...) |
|
|
|
Wanneer we de mastontwerpen van Berlage vanaf 1901 naast
elkaar beschouwen, blijkt er een steeds gevolgde opzet met de cirkelsegmenten
als basis. De introductie van een spiraal en een bloemmotief in 1903 bij
de Dam-mast en de verlichting van de Nieuwe Amstelbrug lijken de voorbereiding
voor de sierlijke lijnen in het laatste ontwerp uit 1905-1906. Het ziet
er naar uit dat Berlage zich heeft laten inspireren door de lijnvoering
van de Jugendstil, maar dan toegepast binnen een strak basisschema en
met een soberheid in de uitvoering van de decoraties die zijn architectuurstijl
over het algemeen ook kenmerkt.
|
|
In onderstaand fragment zet Berlage zijn opvattingen over de rol van de kunst in de maatschappij uiteen. Een groot kunstenaar in 't kort maakt, praktisch gesproken, met de geringste middelen een kunstwerk, terwijl een minderwaardig kunstenaar zelfs met alle middelen toegerust, daaraan niet toekomt. Voor onze beschouwingen is van dit inzicht wel het allerbelangrijkst gevolg, dat de kunstenaar het voorwerp als zoodanig, ook niet duurder maakt dan de niet-kunstenaar. Ja, zelfs zou de stelling verdedigd kunnen worden, dat de kunstenaar als 't ware vanzelf goedkoper werkt, juist omdat hij weet, dat de kunstwaarde niet afhankelijk is van allerlei bijkomstigheden. Hij vereenvoudigt zelfs onwillekeurig het ontwerp zijner schepping, bekend als hij is met het geheim der schoonheid, het geheim hetwelk alleen aan hem is geopenbaard, dat het eenvoudige, zonder nu nog aan de vrijwel banaal geworden eigenschap van den eenvoud te denken, dat het allesverklarend en ook in de kunst aan het eind staat. (...) Het is genoeg bekend welk een ontzaglijk voordeel de schoonheid van een stad oplevert. Elke kunstuiting, vanaf het kleinste voorwerp tot het grootste, vanaf de brievenbus of het aanplakbord tot het raadhuis of museum, verhoogt de geestelijke sfeer eener stad, haar cultureele waarde, en daarmee de inkomsten op enorme wijze. |
Uit: Dr. H.P.Berlage, Inleiding tot de kennis van de ontwikkeling der toegepaste kunsten. Rotterdam 1923 |
|
|
Dit ondervonden zelfs kleine steden en wat heeft Parijs tenslotte niet aan Haussmann te danken? De Grieken bouwden hun tempels, de Christenen hun kathedralen ook om de Gemeente te verheffen en voor zich zelf te verzekeren, om het volksgeheel zijn droom, zijn ideale wezen, zijn cultuurtaak, zijn geloof voor oogen te stellen. De Griek zag in het Parthenon de grootheid van het Grieksche volk. (...) Heeft eindelijk elke Regeering met haar architecturale pracht van vorstelijke paleizen, en met het zoeken naar een daarvoor passende ligging en een daarvoor passende omgeving niet hetzelfde bedoeld? Kortom heeft niet elke macht ten allen tijde de kunst in dienst gesteld, om van die macht zoo grootsch mogelijk te getuigen, dat is voor zich, nu ja voor zich zelf te reclameeren? Hier moet nu worden herinnerd aan wat reeds met een enkel woord werd gezegd, dat wij op dit oogenblik den overgang beleven tusschen twee maatschappelijke levensvormen, door den wereldoorlog, als noodzakelijk moment in de zich ontwikkelende crisis, voorbereid. Die overgang gaat ten einde toe van een aristocratische naar een democratische maatschappij, hetgeen maatschappelijk zoowel als persoonlijk een machtsverschuiving beteekent, van de verbijzondering naar de veralgemeening, een machtsverschuiving van de persoonlijkheid naar de massa. |