BRONNENBUNDELS
 


De wandtapijten in het stadhuis van Maastricht

Het op monumentale wijze in openbare gebouwen tot uitdrukking brengen van het gezag behoort tot de vaste motieven die het stedelijke regentenpatriciaat in de zeventiende eeuw aan de Franse hof- en kasteelkunst heeft ontleend.

Kamers, die compleet gestoffeerd zijn met tapijtwerk uit vroeger eeuwen, zijn uiterst zeldzaam geworden. Het stadhuis van Maastricht bezit er nog drie - de 'Prinsenkamer', de 'Secretariskamer' en de 'Collegekamer' - en dat mag, voor een openbaar gebouw, wel uniek heten. Die kamers, stijlvol gemeubileerd en voorzien van rijke versieringen in stucwerk, zijn nog altijd in gebruik. Elders zal men dan ook tevergeefs zoeken naar ambtenaren die hun functie uitoefenen in zulk een vorstelijke omgeving. Slechts de aanwezigheid van een telefoontoestel verraadt hier, dat we in de twintigste eeuw leven. Het stadhuis van Maastricht, waarvan de bekende Pieter Post (1608-1669) de bouwmeester was, kwam gereed in 1664, maar de inwendige versiering vorderde slechts langzaam.

Uit: G. T. van Ysselsteyn: De wandtapijten in het stadhuis van Maastricht. Heerlen 1972

Eerst op 23 juni 1704 vermelden de notulen van de Raad, dat men zal uitzien naar een tapisserie voor de Prinsenkamer 'om deze nog vóór de komst van de commissarissen-deciseurs te meubileren'. Deze heren moesten of uit Holland of uit Luik komen. Maastricht had toen een dubbele regering en was tot de Napoleontische tijd eigenlijk bezet gebied. De tapijten moesten op maat worden gemaakt. Wat wij er verder van weten danken wij aan het Memoriael van de handelaars in wandtapijten, de firma Naulaerts te Antwerpen. Het Memoriael vertelt precies welke tapijten in 1705 aan de stad Maastricht werden geleverd, namelijk 'landschappen met vogels en beesten', gevoerd met blauw linnen, alles door bemiddeling van Willem Cornelisz. Visser in Den Haag. De vervaardiger van de tapijten wordt evenwel niet genoemd.

Wandtapijt uit de secretariekamer in het stadhuis van Maastricht, 1705. Detail met papegaai

Dat is wel het geval met de volgende serie, die Maastricht in 1736 bestelde. Deze werd geleverd door de firma Van Verren te Oudenaarde (België). We weten dat dit atelier meer dan driehonderd wevers in dienst had. De nieuwe tapijten waren bestemd voor de Raadkamer thans kamer van Burgemeester en Wethouders. waar ze nog altijd hangen. Bij de bestelling eiste men dat ze moesten passen bij de kleur van de aanwezige stoelen. De serie, bestaande uit acht stuks, werd binnen vier maanden opgeleverd, vermoedelijk uit voorraad. Ofschoon het thema van de twee series gelijk is - het
zijn beide zogenaamde verdures of 'groenwerken' - lopen ze in kwaliteit sterk uiteen. De tapisserie uit 1705 is niet alleen fijner, ze is ook uitzonderlijk mooi van kleur met het heldere wit van de sneeuwballen, het intense rood van de papavers, het prachtige groen van landschap en bomen. Er vallen charmante details in te bewonderen, zoals bijvoorbeeld de bonte papegaai bij de bron, de trotse pauwhaan tussen bloeiende rozenstruiken, de havik op een boomtak en de kalkoenen. Een vensterstuk van deze serie toont een vos die een eend vangt.

Toen de tapisserie, dertig jaar na aanschaf naar een andere kamer werd verplaatst, werd dit stuk, deerlijk versneden, onder een raam en boven een deur aangebracht. Bij de restauratie in de vijftiger jaren is deze ingreep weer ongedaan gemaakt. De Oudenaardse serie heeft, in tegenstelling met de reeks uit 1705 weinig rood en dan nog wijkend naar oranje, terwijl het groen het gedempte blauw-groen is, kenmerkend voor de soort tapijten. Ook hier trekken de speelse motieven van 'vogels en beesten' in het landschap de aandacht: de drie vechtende honden, kemphanen, vogels die een paringsdans uitvoeren, de ooievaar die een kikker verschalkt en, hoog in een boomkruin, de vogel die zijn jongen voert.


Detail met havik

 

Tapijt met spelende panters, 1705

 

Wat ons bij wandtapijten het meest interesseert zijn de patronen, die de wevers gebruikt hebben. Nu is het een feit dat na de ondergang van de tapijtindustrie in Vlaanderen en Brabant ten gevolge van de Reformatie en de oorlogen met Spanje en Frankrijk, bij de wederopleving in de 17de eeuw en later betrekkelijk weinig nieuws aan de markt is gekomen. Na de tijd van Rubens en Jordaens beperkten de fabrikanten zich veelal tot de bestaande patronen, de meeste afkomstig uit de grote tijd: de 16de eeuw. En dat is geen wonder, want de patronen waren het eigendom van de weverijen en het duurste bezit in de uitrusting. Pieter Spierinx (1635-1711), de schilder van landschaps patronen bij uitnemendheid, schrijft in 1705 dat hij in een bestaand patroon twee zeldzame vogels heeft ingeschilderd, 'schoon van couleur', die een paar jaar te voren in Amsterdam uit het Oosten waren geïmporteerd. Hij biedt aan, wat Van Verren graag op de tapijten wil zien: pauwen, kalkoenen, ooievaars. Hij belooft zijn best te doen ze te bemachtigen. 'Maar', voegt hij er aan toe, 'U weet, dat sinds dertig, veertig jaar alle vogels en beesten door Pieter Boel op dezelfde manier zijn gemaakt'. Men kan dus rustig aannemen dat de landschappen in de 1705-serie 'gestoffeerd' zijn met de beproefde dieren van Boel.

Met hun Italiaanse tuinarchitectuur, de terrassen, watertrappen, poorten ontleend aan Romeinse bouwvallen, en spuitende fonteinen moeten ze op vroege voorbeelden zijn teruggegaan. In de Franse tuinarchitectuur deed de 'parterre de broderie' zijn intrede, een versiering van dicht opeen geplaatste bloeiende potplanten of van kleine gekleurde stenen. AI deze elementen zijn op de serie uit 1705 aanwezig. Dat Boel niet erg origineel was, blijkt uit het motief van de spelende panters. Dit gaat terug op een schilderij van Rubens dat verloren is gegaan maar ons bekend is door een gravure. In Maastricht zijn de drie panters teruggebracht tot twee.

Eigenlijk is de goedkope tapisserie, die van Verren in 1736 leverde, bijzonder goed geslaagd. Het grootste tapijt met de eendenvijver is wat onevenwichtig van corrípositie voor een zo grote lap: het vierkante stuk 'pauw en hond' is vooral fraai in zijn oplossingen van de in de hoogte liggende tuinarchitectuur. Ook de kwaliteit is beter dan die van de andere stukken. Merkwaardigerwijs is in een van de vensterstukken een motief naar Teniers (1610-1690) verwerkt: een boerenherberg met bank, ton en krans, hangend uit het dakvenster. In 1737 deed de stad een grote aankoop: de Mozes-serie, bestemd voor de verbouwde Prinsenkamer. De aanwezige 1705-serie verhuisde naar de kamer van de secretaris. (...) Geen stadhuis of openbaar gebouw in de Verenigde Nederlanden ging zich aan een dergelijke luxe te buiten.