![]() |
BRONNENBUNDELS |
Paul Klee De schrijfster van onderstaand fragment kende Klee persoonlijk. Het symbool |
Uit: C.Giedion-Welcker, Paul Klee. Reinbek bei Hamburg 1961 | |
Paul Klee, Eros, aquarel uit 1925 |
|
|
De pijl, een veel toegepast liefdessymbool, wordt ook in deze betekenis door Klee nieuw leven ingeblazen. In de geaquarelleerde olieverftekening 'De pijl voor het doel' uit 1921 trok Klee het in 1920 getekende motief van de pijl verder door. In de catalogus die hij van zijn werk bijhield, plaatste de kunstenaar de aanvullende opmerking: erotische tekening. De verwondende pijl uit Amors koker is een vanouds bekend attribuut van de liefde. In deze pentekening nadert de pijl echter als fallische metafoor de lokkende vrouw. (...) De aquarel 'Eros' berust op de mathematische verhouding van de veranderingen in kleur. Tegen een naar boven toe ijler wordende basiskleur blauw zijn in dwarse banen links gradaties geel en rechts gradaties rood neergezet. In de hoeken van de driehoek ontstaan als resultaat van de menging van de drie primaire kleuren de secundaire kleuren oranje, groen en paars en in het midden de grijze menging. Het volledige kleurenspectrum laat zich hier horen. Hoe moet men hieruit echter de titel 'Eros' opmaken? |
Uit: C. Geelhaar, Paul Klee und das Bauhaus. Keulen 1972 | |
De driehoeksvorm wordt door Klee uit de spanning tussen punt en lijn afgeleid: De driehoek kwam tot stand doordat een punt tot een lijn in een gespannen verhouding kwam en het gebod van de Eros volgend deze verhouding ten uitvoer bracht. Dit proces wordt in 'Eros' door twee zwarte pijlen en het kleine rode driehoekje duidelijk gemaakt. Ook als de meest intensieve maar minst aanwezige kleur oefent dit laatste een sterke aantrekkingskracht uit: het oog stevent, vermoeid door de natuur of de cultuur waaraan het gewoon is, af op nieuwe, aantrekkelijke details. Is het nu aan een beeldend werk om zo'n bijzondere aantrekkingskracht uit te oefenen, dan stuift het oog dat hierop valt daarop af waar als grootste aantrekkingskracht de sterkste beeldende energie zich ontwikkelt. Wanneer op het groene vlak, dat tot een nadere kennismaking uitnodigde, zich een sterk contrasterend rood voordoet, dan is in dit geval het rood die bijzondere energie. |
||
![]() |
Paul Klee, De pijl, 1920 |
|
Uit: J.L. Locher,
Paul Klee. Cat. HGM 1974 |
De volgende analyse maakt duidelijk hoe vormen en kleuren van functie
kunnen wisselen in een nieuw creatief proces. Iedere vormgeving, zelfs de meest abstracte, is voor Klee geladen met betekenissen. Allereerst in zeer algemene zin. De energieën die met lijnen, vlakken, tonen en kleuren opgeroepen worden, verwijzen naar zijn mening naar de spanningen en bewegingen, die ten grondslag liggen aan de ons omringende wereld. Ze maken de dynamische structuur van de kosmos waarin we als mens geplaatst zijn zichtbaar. Klee hanteerde het begrip kosmos op twee wijzen. Ten eerste verstaat hij onder kosmos datgene, dat alles wat maar bestaat of denkbaar is omvat. Hij ziet het als een ongevormde en tijdloze chaos van waaruit dingen ontstaan -een tijdelijke gestalte aannemen - en waarin ze weer verdwijnen. Symbool van deze oergrond van het bestaan is voor Klee het grijze punt, dat aan het begin van iedere vormgeving staat en waarin als het ware nog alle vormen en kleuren latent aanwezig zijn. Dit grijze punt vertegenwoordigt het begrip 'ei'. Een creatie, een vormgeving, is het gevolg van een bevruchting die dit punt in beweging doet komen. Vanuit een onbepaald beginpunt komen dan bepaalde vormen tot leven. |
|
Deze verwijzen naar een tweede kosmos, een tastbaar geheel
van vormen en verschijningen, dat uit de chaos naar voren komt. Zo schrijft
hij: 'De chaos is een ongeordende oertoestand van de wereld, waaruit zich
pas geleidelijk of plotseling, uit zichzelf of door de daad van de schepper,
de geordende kosmos vormt.' Klee beschouwt de geordende kosmos in feite
als dat deel van de werkelijkheid, dat we als mens kunnen overzien en
waarop we vat kunnen krijgen omdat het vorm heeft. (-) Ook bij zijn analyses
van onregelmatige en regelmatige groeperingen van vormen - hij spreekt
over individuele en dividuele structuren - wijst Klee op concrete verschijnselen,
waarin we dergelijke structuren kunnen waarnemen. Vaak komen in hetzelfde
verschijnsel beide voor. Het hangt dan slechts af van de wijze waarop
we het bekijken of de situatie zich voordoet, of het ene dan wel het andere
aspect zich aan ons opdringt. Zo gebruikt Klee het voorbeeld van de vis.
We kunnen de vis opvatten als een individu. Hij is immers opgebouwd uit
ongelijke onderdelen als een kop, lichaam, staart, die tezamen een uniek
totaalbeeld vormen.
|
|
|
|
Geen van deze onderdelen kan weggelaten worden, zonder
dat de individuele vorm van de vis wezenlijk aangetast wordt of zelfs
geheel uit elkaar valt. De vis bevat evenwel ook een dividuele structuur.
Zijn lichaam is bedekt met een regelmatige aaneenschakeling van ontelbare,
kleine gelijkvormige schubben. Van deze schubben kunnen er rustig een
paar ontbreken. Of deze regelmatige - dividuele - groeperingen nu uit
330 of 350 schubben bestaat is van geen belang. Het beïnvloedt onze
waarneming nauwelijks. Wat we zien is vele schubben, ontelbaar vele. Het
individu vis kan deel uitmaken van een groep vissen zoals we die tegenkomen
in een vijver of aquarium. Naarmate de groep groter wordt, zijn we steeds
minder in staat om de individuele kenmerken van de vis waar te nemen.
Hij wordt onderdeel van een door elkaar wemelende massa vissen. Deze massa
heeft een dividuele structuur.
|
|
![]() |
|
|
|
Het totaalbeeld van een kunstwerk is telkens een complex
geheel van vormen en tegenvormen, regelmatige en onregelmatige groeperingen,
actieve energieën en passieve bewegingen, die op elkaar inwerken
en naar elkaar verwijzen. (-) Ook in de kunst gaat het niet om de dingen
die er zijn (vormdoelen), maar om de scheppingsprocessen ( de genesis).
Het is niet de taak van de kunstenaar bestaande verschijnselen af te beelden.
Hij moet veeleer eigen mogelijkheden doen ontstaan en aan de werkelijkheid
toevoegen. 'Kunst geeft niet het zichtbare weer, maar maakt zichtbaar.'
Parallel aan de andere verschijnselen kunnen in de kunst eigen aspecten
van de aan de werkelijkheid ten grondslag liggende kosmische energie zichtbaar
gemaakt worden. Kunst verhoudt zich tot de schepping als een gelijkenis.
'Ze is altijd een voorbeeld, zoals het aardse een kosmisch voorbeeld is.'
(-)
|
|
In 1925 verscheen het Pedagogisch Schetsboek, bedoeld
als houvast voor Klee's studenten om op een nieuwe manier te werk te gaan. Klee is een vertolker van tekens. Toen Walter Gropius het curriculum van zijn Duitse Bauhaus opstelde, gaf hij de leraar zijn elementaire betekenis terug. Kandinsky, Klee, Feininger, Moholy-Nagy, Schlemmer en Albers, die daar doceerden, waren alle vertolkers van het visuele als teken van een optische en structurele orde. Deze was overschaduwd door eeuwen met letterlijke personificaties van begrippen. In deze gemeenschap van gidsen kende Paul Klee zichzelf de taak toe nieuwe manieren aan te geven om de tekens van de natuur te bestuderen. 'Door aanschouwing van de optisch-fysische verschijningsvorm, komt het individu tot intuïtieve conclusies over de innerlijke substantie.' |
Uit: Sybil Moholy Nagy, Voorwoord. in: Paul Klee, Pädagogisches
Skizzenbuch, 1925 |
|
Paul Klee, uit het 'Pedagogisch Schetsboek' |
![]() |
|
![]() |
Paul Klee, Schwankendes Gleichgewicht, 1922/159 |
|
Paul Klee, Tiergarten, 1918/42 |
![]() |
|
Een student van de kunsten moest meer zijn dan een geraffineerde camera, geoefend in het vastleggen van het oppervlak van het object. Hij moet beseffen dat hij 'een kind van deze aarde is; maar ook een kind van het Universum, nakomeling van een ster temidden van de sterren.' Een geest die zo beweeglijk is, zo gevoelig voor intuïtieve inzichten, zou nooit een academisch leerboek kunnen schrijven. Wat hij op papier kon vastleggen waren slechts aanwijzingen, wenken, zinspelingen, zoals de voorzichtige kleurvlekjes en het fijne lijnenspel van zijn schilderijen. Het Pedagodisch schetsboek is de neerslag van de zienswijze van Paul Klee. Daarin wordt het natuurlijke object niet eenvoudig tweedimensionaal weergegeven, het wordt gerelateerd aan de fysische en intellectuele concepten van de ruimte, door toedoen van vier benaderingen die de vier delen van het Schetsboek vormen: - proportionele lijn en structuur |
||
Het eerste deel van het
Schetsboek introduceert de transformatie van de statische punt tot lineaire
dynamiek. De lijn, een progressie van opeenvolgende punten, loopt, beschrijft,
schept passief-lege en actief-gevulde vlakken. Het lijnritme wordt opgedeeld,
zoals de maten in een muzieknotatie of een rekenkundige vraagstuk. Geleidelijk
komt de lijn tevoorschijn als de maat van elke structurele verhouding, van
de gulden snede van Euclides tot de energetische krachtlijnen van spieren
en pezen, van waterstromen en plantenvezels. Klee definieert zijn Naturalisme als symboliek met grote diepgang. De kern van het derde deel, dat een overgang van observatie naar intuïtie is, wordt gedefinieerd in het axioma dat misschien wel Klee's grootste wijsheid tot uitdrukking brengt: OVEREIND TE BLIJVEN ONDANKS ALLE MOGELIJKHEDEN OM TE VALLEN. |