![]() |
BRONNENBUNDELS |
Het Bauhaus: onderwijsprincipes In een in 1962 gehouden voordracht zette Gropius aan het eind van
zijn leven nog eens de uitgangspunten van het Bauhausonderwijs uiteen,
waarbij hij de nadruk legt op de persoonlijke ontwikkeling van de student. Strijd om nieuwe opleidingsuitgangspunten Bij de oprichting van het Bauhaus kwam ik tot het inzicht dat een te sterk stempel van de docent de aangeboren persoonlijke potenties van begaafde studenten verknoeit. Hiervan is sprake als een docent, ook al is het met de beste bedoelingen, zijn eigen resultaten van denken en doen oplegt.( ...Ik kwam tot de overtuiging dat een docent zich verre moet houden van het doorgeven van zijn eigen vormvocabulaire aan de studenten en dat hij hen veel meer hun eigen weg moet laten vinden, al is het met omwegen. Als hij het eigen denken en voelen van de studenten ontwaart, moet hij hen bemoedigen en zijn eigen neiging anderen tot imiteren aan te zetten krachtig onderdrukken. Hij moet zich objectief gedragen en als beginsel de scholing van het scheppingsproces baseren op het ontwikkelen van natuurlijke fenomenen. Door te letten op de biologische en psychologische feiten kan dit langzaam begrepen worden. |
Uit: Walter Gropius, (Bewerkte) voordracht t.g.v. zijn eresenatorschap aan de Hochschule Fur bildende Künste in Berlijn, 3 november 1962 in: Schriftenreihe der Hochschule für bildende Künste in Berlin, 1963 Hft 7 | |
Wij probeerden in het Bauhaus door de samenwerking tussen vele kunstenaars
een algemene noemer voor de vormgeving te vinden, een zogenaamde ontwerp-wetenschap
te ontwikkelen. Sindsdien is deze op vele scholen in talrijke landen ingevoerd.
Een dergelijke basis van algemene, niet-persoonsgebonden vormgevingsprincipes
vormt een organische, samenbindende ondergrond voor allerlei talenten.
De persoonlijke uitdrukking stoelt op voor ieder gelijke en door ieder
erkende grondbegrippen. Ik ben de mening toegedaan dat deze manier van
werken al op de kleuter- en lagere school moet beginnen. Op deze voedingsbodem
kan zich dan -als wij de propagandisten in toom kunnen houden- een uitdrukkingsvorm
van de nieuwe tijd ontwikkelen, die zich kan meten met bloeiperiodes uit
het verleden. De lesmethode is even belangrijk als de docent zelf, wat
tegenwoordig nog vaak niet wordt begrepen. Graag wil ik nog eenmaal deze
opleidingsprincipes preciseren. Ik ben ervan overtuigd dat de veel langere
en minder geplaveide, objectieve methode van lesgeven ons niet alleen
beschermt tegen imitatie en na-aperij, maar recht doet aan zowel het unieke
in elk scheppend persoon als aan de algemene tijdgeest. |
||
De Vorkurs van het Bauhaus Johannes Itten (1888-1967) organiseerde in oktober 1919 voor het eerst
de 'Vorkurs' aan het Bauhaus. Tot 1923 viel deze basiscursus onder zijn
verantwoordelijkheid. In dat jaar liepen de conflicten zo hoog op over
de te volgen richting van het onderwijs, dat Itten het Bauhaus verliet. Aan het Bauhaus liet ik voor de tactiele beoordeling van de verschillende
texturen lange chromatische reeksen van echte materialen aanleggen. De
leerlingen moesten dan deze textuurreeksen met gesloten ogen met hun vingertoppen
betasten. In korte tijd werd hun tastgevoel op wonderbaarlijke wijze verbeterd.
Daarna liet ik textuurmontages maken van contrasterende materialen. Er
ontstonden fantastische producten van voor die tijd geheel nieuwe werking. |
Uit: Johannes Itten, Beeldende vormleer. | |
Studie uit Ittens Vorkurs: contrastwerking, 1921 |
|
|
Hun hele milieu werd opnieuw ontdekt, ruwe stukken hout en spaanders, staalwol, draden, snoeren, gepolijst hout en schapewol, veren, glas, metaalfolie, roosters en vlechtwerk van allerlei aard, leer, bont en gladde conservenblikken. Manuele vaardigheden werden ontdekt en nieuwe texturen werden gevonden. Een krankzinnige knutselarij begon en de zo gewekte speurzin vond een onuitputtelijke rijkdom aan texturen en combinatiemogelijkheden. De leerlingen merkten dat hout vezelig, droog, ruw, glad of gegroefd, dat ijzer hard, zwaar, glanzend of mat kon zijn. Ze onderzochten tenslotte met welke middelen deze textuureigenschappen konden worden afgebeeld. Voor de toekomstige architecten, ambachtslieden, fotografen, grafici en industriële vormgevers waren deze studies van grote waarde. |
||
Uit. Paul Citroen, Paul Citroen en het Bauhaus. Utrecht/Antwerpen 1974 |
Paul Citroen studeerde van 1922-1924 aan het Bauhaus,
onder andere bij Iaen. Hij richtte later in Amsterdam de Nieuwe Kunstschool
op. Ik zat dus in Ittens Vorkurs. De tekenlessen die ik voordien gekregen had waren zeker niet slecht geweest. Het was het goede, gewone teken-onderwijs, dat op alle kunstscholen en academies gegeven werd. Maar bij Itten leerde ik voor het eerst iets van de grondslagen van het tekenen, waarvan ik tot dan toe nog nooit gehoord had en waar ook tegenwoordig nog maar weinig tekenleraren iets van af weten. Mij werden de ogen geopend; wat voor iemand die tekent zeker geen kwaad kan. Ik viel van de ene verbazing in de andere. Hoelang tekende ik al! Maar ik wist er eigenlijk niets van; ik had geen basis. Itten had een systeem van oefeningen opgebouwd. De studies naar de natuur, waaruit vroeger onze hele opleiding bestond, waren hier slechts een onderdeel van het geheel van het tekenen. Wij maakten lijn-, toon- en materiaalstudies, compositie- en structuur-oefeningen, imitatieve, expressieve, constructieve oefeningen, licht-donker analyses naar werken van oude meesters, synthetische, analytische en ritmische tekenoefeningen. Wij tekenden scala's van wit tot zwart, met alle daartussen liggende grijstinten om ons gevoel voor toonnunances te onwikkelen, enz. enz. |
|
![]() |
Paul Citroen, Georg Muche in Bauhauskledij onder invloed van de leer van Mazdaznan, 1921 |
|
|
Itten hield ook lezingen met lichtbeelden. Zijn analysen
van oude meesters waren algemeen bekend; alle Bauhëusler kwamen ernaar
luisteren en kijken. Wat hij allemaal uit de kunst der vroeger tijden
haalde was werkelijk enorm! Ons begrip van wat kunst überhaupt kon
zijn werd er dieper en veelomvattender door.
Wat hij uit ons leerlingen wist te halen, door ons tot een creatieve roes op te stuwen, was geweldig. Itten was een geniale, absoluut originele en volmaakte pedagoog. Het enige bezwaar dat ik tegen zijn lessen had was, dat hij ons te veel leerde; wij konden het nauwelijks verwerken. Bovendien trad hij met zijn sterke persoonlijkheid tezeer op de voorgrond. Hij was te weinig terughoudend en drukte ons zijn stempel op. Menige leerling die onder zijn inspirerende leiding ware meesterwerken tot stand bracht, zakte totaal in elkaar als Itten niet meer achter hem stond. Hij tilde hen boven zichzelf uit, wat beslist een unieke ervaring was, maar tevens de gevaarlijke kant van deze je kunt zeggen demonische figuur. |
|
Een conflict tussen Itten en Gropius over hun tegenstrijdige ideeën
kon bijna niet uitblijven. Gropius bleef vasthouden aan de synthese. Aantekeningen voor een circulaire aan de Bauhausmeister naar aanleiding
van het conflict met ltten Meester Itten stelde onlangs onder ons de eis dat men zich moest uitspreken om ofwel in volkomen tegenstelling met de economie van de buitenwereld individueel handwerkte verrichten of contact met de industrie te zoeken. Ik geloof dat in deze vraagstelling de grote X ligt die om een oplossing vraagt. Om het maar meteen voorop te stellen: zoek de eenheid in de verbinding, niet in de scheiding van deze levende vormen. Het Bauhaus zou een eiland van zonderlingen worden wanneer het contact met de arbeid in de rest van de wereld en hun soort werk verloren zou gaan... Een gevaar voor onze jeugd zie ik ten aanzien van een opgeschroefde romantiek, die vanuit een begrijpelijke reactie op de heersende gemoedstoestand tal en macht en vanuit het fiasco van de staat ontstaat. |
Uit: Walter Gropius, De levensvatbaar-heid van het Bauhaus. Aantekeningen
van 3 februari 1922 |
|
|
Vele Bauhäusler huldigen een verkeerd begrepen terugkeer
naar natuur à la Rousseau... Hoe de nog brede kloof tussen de werkzaamheden,
zoals wij die in onze werkplaatsen (uitloefenen en de tegenwoordige gang
van zaken in industrie en handwerk daarbuiten, zich eenmaal zal sluiten
is de onbekende X... Het verband tussen de industrie en het handwerk op
deze wereld kan slechts van lieverlede gevonden worden. Het zou denkbaar
zijn dat de arbeid in de werkplaatsen van het Bauhaus meer en meer zou
leiden tot het vervaardigen van typische unica (die handwerk en industrie
als voorbeelden/prototypen zullen dienen). Leerlingen die het Bauhaus
doorlopen hebben, zullen met de vaardigheden die zij hier verworven hebben,
in staat zijn een beslissende invloed op bestaande handwerkbedrijven en
industriële werken te hebben.
|
|
Josef Albers (1888-1976) was zelf in 1920 leerling van Ittens Vorkurs.
Vanaf 1923 leidde hij onofficieel bepaalde onderdelen van de Vorkurs,
waarvan Moholy Nagy officieel de leiding had. Vanaf 1925 leidde hij het
eerste semester en Moholy het tweede, vanaf het vertrek van MoholyNagy
in 1928 had hij de leiding over de hele Vorkurs tot 1933, het jaar waarin
het Bauhaus ophield te bestaan. Om zeker te zijn van manuele kennis uit de eerste hand wat het materiaal betreft beperken wij het gebruik van gereedschappen. In de loop van de cursus worden de mogelijkheden in het gebruik van verscheidene materialen alsook hun beperkingen ontdekt. De meest bekende methoden om ze te gebruiken worden samengevat; en aangezien zij al in gebruik zijn worden zij een poosje verboden. Bijvoorbeeld: papier wordt zowel bij handwerk als in de industrie meestal platliggend gebruikt; de rand wordt zelden benut. Om deze reden proberen wij papier overeind te laten staan of zelfs als bouwmateriaal te gebruiken; wij versterken het door ingewikkelde vouwsels; wij gebruiken beide kanten; wij benadrukken de rand. Papier wordt gewoonlijk gelijmd: in plaats van lijmen proberen wij het te binden, te spelden, te naaien, te scheuren. Met andere woorden, wij bevestigen het op velerlei manieren. Tegelijkertijd leren wij door ervaring de eigenschappen buigzaamheid en stijfheid en de mogelijkheden spanning en samenpersing. Tenslotte mogen wij dan, na alle andere bevestigingsmethoden geprobeerd te hebben, natuurlijk lijmen. Ons doel is niet zo zeer anders dan anders te werk te gaan, maar te werken zonder anderen te kopiëren of te herhalen. Wij trachten te experimenteren, onszelf te trainen in 'constructief denken'. |
Uit: Josef Albers, Werklicher Formunterricht. in: Bauhaus 2/3,
1928 |
|
Uit: Hannes Beckmann, Die Grunderjahre. In: Eckhard Neumann (Hrsg), Bauhaus und Bauhäusler. Bern-Stuttgart 1971 |
Hannes Beckmann was van 1928 tot 1931 leerling aan
het Bauhaus. Hij beschrijft zijn eerste indrukken van de Vorkurs zoals
Albers die gaf aldus:
Josef Albers betrad het lokaal met een stapel kranten onder zijn arm die hij onder de leerlingen liet verdelen. Vervolgens wendde hij zich tot ons en zei zo ongeveer: 'Mijne dames en heren, wij zijn arm en niet rijk. Wij kunnen het ons niet permitteren materiaal en tijd te verspillen. Elk kunstwerk heeft een bepaald materiaal als uitgangspunt en dus moeten wij eerst eens onderzoeken van welke aard dat materiaal is. Tot dat doel willen wij - zonder nog iets te maken - eerst eens gaan experimenteren. Op dit moment geven wij de voorkeur aan de gepaste vorm van schoonheid. De vervaardiging van de vorm is afhankelijk van het materiaal, waar we mee werken. Denkt u er aan dat u vaak meer bereikt als u minder doet. Onze studie moet opwekken tot constructief denken... Ik zou graag willen dat u nu de kranten, die u gekregen hebt, ter hand neemt en daaruit meer gaat maken dan er op dit moment nog is. Ik zou ook willen dat u het materiaal respecteert, het zinvol vormgeeft en daarbij de eigenschappen er van in acht neemt. Als u dat zonder hulpmiddelen als messen, scharen of lijm voor elkaar krijgt, des te beter...' |
|
![]() |
Josef Albers, Concentrische
cirkel, ca 1926 |
|
Uren later kwam hij terug en liet ons de resultaten van onze inspanningen voor hem op de grond uitstallen. Er waren maskers ontstaan, bootjes, kastelen, dieren ... kleine figuren. Kleuterschoolrommel noemde hij dat alle en hij was van mening dat dat in zeer veel gevallen beter uit andere materialen gevormd had kunnen worden. Vervolgens wees hij op een maaksel dat er zeer eenvoudig uitzag; een jonge Hongaarse architect had het vervaardigd. Hij had niets anders gedaan dan de krant in de lengte vouwen, zodat hij als vleugels rechtop stond. Josef Albers verklaarde ons hoe goed het materiaal was begrepen, hoe goed het gebruikt was en hoe natuurlijk het vouwen juist bij papier was, omdat dit een zo soepel materiaal stevig maakte ... Verder verduidelijkte hij dat een op tafel liggende krant maar één visueel actieve zijde heeft, de rest is onzichtbaar. Nu het papier rechtop stond was het dubbelzijdig visueel werkzaam. Het papier had daardoor zijn slome uiterlijk, zijn vermoeide aanblik verloren. Na een poosje kregen wij deze manier van zien en denken door. Wij vervaardigden fascinerende studiemodellen) uit alle mogelijke materialen: papier, golfkarton, lucifers, draad, metaal. | ||
Het idee van de dubbele opleiding bleek in de praktijk vele haken
en ogen te hebben, zoals uit de terugblik van deze oud-student blijkt. Het Bauhaus wilde van het begin af aan geen kunstacademie zijn. Het was geen vrijplaats voor ongebonden kunst. Ook architectuur kwam in de beginperiode nog niet aan bod. Er deed zich een paradoxale toestand voor: woningbouw, gebruiksvoorwerpen en technische processen werden centraal gesteld, terwijl het toch vooral de belangrijke schilders waren die het geheel in de eerste jaren zijn glans verleenden. Zij fungeerden weliswaar als de artistieke leiding van de werkplaats, maar wat Feininger, Klee, Kandinsky en de anderen in hun ateliers maakten, verschilde niet veel van wat ze hier deden. Met de rationele principes van de organisatie had het nauwelijks wat van doen. Feininger wilde van de eenheid tussen kunst en techniek niets weten; Schlemmer met zijn integere karakter worstelde met het probleem en had het liefst indien enigszins mogelijk een synthese tussen beide tegengestelde uitgangspunten gevonden. Klee kon eenvoudig niet anders dan zich met artistieke zaken bezig houden. En Muche legde helder het wezenlijke verschil tussen kunst en techniek uit. Aan de andere kant stonden de praktische lieden met hun ingenieursesthetiek. Het conflict was onoplosbaar; alleen de wijze leiding lukte het de wedijverende partijen bij elkaar te houden. |
Uit: Bruno Adler, Destijds in Weimar. in: Bauhaus u. Bauhäusler | |
Uit: Paul Klee, Exakte Versuche im Bereich der Kunst. in: Bauhaus, Zeitschrift für Gestaltung II/2-3, 1928 |
Met deze tekst permitteert Paul Klee het zich, uitlatingen te doen
over het zogenaamde pragmatisme in het Bauhaus. Wat wij ook construeren of anderszins voortbrengen, intuïtie blijft altijd een wezenlijk iets. Als intuïtie zich verbindt met exact onderzoek kan dit versneld worden. Exact onderzoek kan weliswaar op zichzelf bestaan en bruggen bouwen, maar intuïtie kan dit proces bezieling geven. Ook in de kunst staat de deur naar exact onderzoek al geruime tijd open. Wat de muziek betreft begon deze ontwikkeling al begin achttienhonderd, de beeldende kunsten staan wat dat betreft nog aan het begin. Mathematiek en natuurkunde leveren de handvatten voor deze geesteshouding. Heilzaam is de verplichting zich pas daarna op de functie te richten en niet op de uiteindelijke vorm. Opgaven met betrekking tot de algebra, de geometrie of de mechanica leveren dé scholingsmomenten voor het functioneel denken, tegenovergesteld aan het impressieve denken. Zo leert men achter de fagade te kijken, door te dringen tot de wortel. Men leert herkennen wat daaronder stroomt, leert wat aan het zichtbare vooraf gaat. Men leert door de uiterlijke vorm heen te dringen; de kunst van het kritische terugbrengen en het zien van de logische samenhang. Loskomen van de bestaande spanningsverhouding is het gevolg. Geen geëxalteerdheid, maar spanning van binnen, daaronder daarnaast, het diepste innerlijk. Dat is allemaal prima maar er is één bedenking: intuïtie is niet te onderwijzen. Men construeert, wikt en weegt, maar het raakt niet aan de totaliteit. |
|
![]() |
Paul Klee, Tekening
van het plantenrijk, de aarde en het luchtruim, 1920 |
|
Men kan vlijtig zijn maar vlijt levert niet per definitie genialiteit op. Genialiteit is genialiteit, het is een gave zonder begin of eind. Het is nieuw leven. Genialiteit is niet te onderwijzen, het is geen norm maar uitzondering, Een genie is onberekenbaar, denkt in onbekende richtingen en verkettert doorgaans dogma's. Een genie heeft geen principes behalve zichzelf. Scholen zwijgen over het begrip genialiteit en kijken met tactvol respect de andere kant op. Revolutie, grip verliezen, verrassingen, wij zijn ertegen en roepen de scheldwoorden: romantiek! kosmisch! en mystiek! Eigenlijk moesten we een filosoof benoemen, een magier! Of de grote dode geesten. We moesten college geven op ongebruikelijke tijdstippen, buiten het schoolcomplex. Buiten onder de bomen tussen de dieren, bij de rivier, in de bergen, in zee. We moesten opdrachten geven als: de constructie van het geheim. Leve de chaotische geest, kinderlijk en lachwekkend. Helaas gaan de opdrachten eenzijdig over constructie, maar dat is maar de helft. Door de exacte benadering van de kunst sluiten we het grote onbekende uit. Wijk af van de gebaande paden, leve de school! | ||
Experimenten in textiel aan het Bauhaus Gunta Stölzl kwam na haar opleiding aan de Kunstnijverheidsschool
in München aan het Bauhaus studeren. Van 19261931 was zij hoofd van
de weefwerkplaats, vanaf 1927 in de functie van 'Meister'. Vandaag de dag bestaat er op alle terreinen van design een vraag naar wetten en regels. Aldus hebben wij onszelf in de weefwerkplaats ook tot taak gesteld onderzoek te doen naar de fundamentele elementen op ons specifieke vakgebied. Bijvoorbeeld, terwijl wij in het begin van ons werk aan het Bauhaus begonnen met beeldvoorschriften een weefsel was bij wijze van spreken een schilderij gemaakt van wol weten wij nu dat een weefsel altijd een gebruiksvoorwerp is en in gelijke mate wordt voorgeschreven door het doel van het gebruik én zijn oorsprong. Factoren die de productie beïnvloeden zijn: - de losjes verbonden structuur, die alleen maar in een bepaalde vlakke structuur kan worden gelegd door de rangschikking waar aan deze wordt onderworpen -een veelvoud van kruisende draden, die een 'gebeeldhouwd' oppervlak opleveren - de kleur, die geïntensiveerd wordt of getemperd door glanzend of dof te zijn - het materiaal waarvan de eigenschappen het gebruik beperken. |
Uit: Gunta Stölzl, Weven in het Bauhaus. In: Zeitschrift fur Buch und Webekunst. Leipzig, 1926. no 7 Bauhaus uitgave | |
Gunta Stölzl, Ontwerp voor wandtapijt, 1924 |
![]() |
|
In 1922-23 hadden wij een wezenlijk andere voorstelling van wonen dan nu. Onze stoffen en weefsels mochten nog zwaarwichtige dichterlijke fantasieën zijn, een bloemenpatroon, een individuele beleving. (...) Geleidelijk trad een verandering in. Wij voelden hoe pretentieus deze op zichzelf staande afzonderlijke produkten waren. De rijkdom aan kleur en vorm werd ons te overheersend. De producten lieten zich niet meer inpassen en waren niet ondergschikt aan de woning. Wij probeerden eenvoudiger te werken, onze middelen gedisciplineerder te gebruiken, meer gericht op het materiaal, en doelmatiger te worden. Daarmee belandden wij bij de stoffen aan de meter, die ondubbelzinnig ten dienste stonden aan de ruimte en het woonprobleem. |
Uit: Gunta Stölzl, Die Entwicklung der Bauhausweberei. In: Bauhaus 2, 1931 |
|
Uit: Mary Jane Jacob,
Anni Albers: A Modern Weaver as Artist. Washington 1985. |
Anni Albers Anni Albers, opgeleid aan het Bauhaus, vertrok met haar man Josef
naar Amerika waar zij een brugfunctie vervulden bij het verspreiden van
de opvattingen van het Bauhaus in Amerika. Gebruikmakend van het vroegere Bauhausmodel stond Albers een lesmethode voor van 'speelse productiviteit'. Zij had het gevoel dat studenten vooruit kwamen door het onbekommerd experimenteren met materialen, waarbij ze tot onconventionele oplossingen kwamen voor zowel functionele als esthetische doeleinden. Dit bracht ze het eerst in de praktijk in het Black Mountain College in North Carolina, waar ze in 1933 de weefafdeling opzette en les begon te geven, nadat ze met haar man Josef naar Amerika was geëmigreerd. Het programma dat zij ontwikkelde, omvatte onder andere een oefening om de tactiele gevoeligheid van de studenten te ontwikkelen. Ze moesten zulke materialen als houtskool, grassen, metaalafval, zaden en proppen papier verzamelen om ontwerpen te maken die structureel op het getouw konden worden herhaald. (...) Om alledaagse voorwerpen weer een artistieke waarde te geven en om een zo creatief mogelijk gebruik van hedendaagse materialen te ontwikkelen, pleitte Albers er bij de industrie voor handwevers in te zetten voor het ontwikkelen van prototypes voor machinale productie. Daardoor zou er tevens emplooi zijn voor het ambacht in de hedendaagse maatschappij. |
|
![]() |
Anni Albers, Materiaalstudies: metaalafval | |
gedraaid papier |
![]() |
|
'Ontwerpen is tegenwoordig
indirect vormgeven. Het houdt niet langer direct verband met het materiaal
textiel, maar is in plaats daarvan grafisch en verbaal. De taak is nu de ervaring van de ontwerper te herstellen door het directe contact met het medium. Naar mijn mening ligt hierin een rechtvaardiging van het ambacht. Want dat betekent, bijvoorbeeld, het werkmateriaal in de hand nemen en door ermee te werken te leren wat wel en niet kan, de sterke en de zwakke kanten, de charme en de saaiheid. Als we er zonder agressie voor open staan geeft het materiaal zelf allerlei suggesties voor het gebruik. Het is een bron van oneindige stimulans en wijst ons op een heel onverwachte manier de weg.' Albers probeerde jonge wevers te overtuigen van hun tegenwoordige taak, maar waarschuwde: 'er dreigt een gevaar van isolement ...handwevers die de huidige problemen niet onderkennen en zichzelf begraven in patronenboeken uit het verleden; er heerst een bepaalde rancune ten opzichte van de hedendaagse industrie die hen dankzij een superieure techniek voorbijstreeft. Er is een romantische overschatting van het handwerk tegenover de machinale productie en een geloof in het kunstmatig in stand houden van een markt, die niet langer van wezenlijke betekenis is. Het ambacht verdient ook nu nog steeds een eigen plek. |
||
Anni Albers, Weefsel in drie lagen, 1926 |
|
|
Elk ambacht is in potentie kunst. (...)Ambachten worden pas problematisch als ze tussen kunst en bruikbaarheid in hangen (eens was dat een natuurlijke eenheid). Ze bereiken niet helemaal het niveau van kunst en ook geen helder omschreven bruikbaarheid... De moderne industrie is de nieuwe vorm van de oude ambachten. Industrie en ambacht zouden zich hun gezamenlijke wortels indachtig moeten zijn.' Hoewel ze zeer toegewijd was aan het artistieke ontwerp van weefsels die aan praktische behoeften moeten voldoen, was Albers zich ervan bewust dat door deze dienende rol weefsels vrijwel uitsluitend werden beschouwd als functionele dingen en dat een krachtig vooroordeel de erkenning van weefsels als kunst in de weg stond. Albers heeft op revolutionaire wijze aangetoond dat er door middel van de weefkunst belangrijke esthetische uitspraken mogelijk zijn. |
||
Haar gedachten op dit punt hebben nog even veel betekenis als toen ze ze in 1959 opschreef: 'Hoewel sommige van de vroegste weefsels, na duizenden jaren opgegraven, de betovering hebben van dingen die nog niet als nuttig zijn bestempeld, en latere perioden ons de weefkunst als kunst hebben laten zien, hebben duizenden jaren waarin de bruikbaarheid van geweven materialen steeds meer nadruk kreeg, ervoor gezorgd dat wij in eerste instantie textiel zien als iets wat geweven is om op te lopen, te zitten, te verknippen en weer in elkaar te naaien, kortom hoofdzakelijk als iets dat niet langer omwille van zichzelf bestaat. Om draden weer te laten spreken en een eigen vorm te laten vinden met als enig doel hun eigen orkestratie en niet om op te zitten of op te lopen, maar alleen om naar te kijken, dat is de bestaansreden van mijn geweven beelden.' |