BRONNENBUNDELS
 


De kunstmarkt in de Republiek der Nederlanden

In de 17de eeuw had de handelsgeest niet alleen een wijdverbreid effect op het economisch leven van de Nederlanden, maar ook, voor de eerste keer in Europa, op de kunst. De krachten van de markt bleken machtiger te zijn dan de dominante kracht tot dan toe, die van de opdrachtgever. De meerderheid van de kunstenaars werkte voor een anonieme markt, aan wie zij direct of indirect, door middel van kunsthandelaars leverden. Toch betekende dit niet geheel en al het einde van de opdrachten in oude stijl. Portretschilders waren nog steeds afhankelijk van opdrachten, tenzij zij bereid waren portretten van leden van het hof van het huis van Oranje in massaproductie te vervaardigen. Beroemde kunstenaars als Gerrit Dou, Frans van Mieris en Johannes Vermeer, alle hoog gewaardeerd om hun persoonlijke stijl, werkten bijna exclusief, en over een lange tijdsperiode, voor een enkele cliënt. Daarom moet men bij opdrachtgevers een onderscheid maken tussei openbare, collectieve en particulier opdrachtgevers. De kerk was traditiegetrouw de belangrijkste opdrachtgever geweest, maar na de beeldenstorm van de Calvinisten in de jaren '60 van de 16de eeuw was de kerk niet langer een opdrachtgever van kunst in de noordelijke Nederlanden. Schilderijen en beelden die de beeldenstorm overleefd hadden, waren uit de hervormde kerken verwijderd en de wanden werden witgekalkt.

Uit: Michael North, Kunst und Kommerz im goldenen Zeitalter, Keulen 1992

Dit had tot resultaat dat het orgel nog het enige versierende element in de kerk was. (...) In vergelijking met de heersers in andere Europese landen was het huis van Oranje een relatief bescheiden opdrachtgever van kunst, vooral wat betreft de Hollandse schilders die maar zelden opdrachten van hen kregen. Frederik Hendrik en zijn ambitieuze vrouw Amalia van Solms, probeerden in het tweede kwart van de eeuw het stadhouderlijk hof enig vorstelijke allure te geven door opdrachten aan kunstenaars en door aankoop van 17de-eeuwse schilderijen. Maar zij gaven de voorkeur aan de Vlaamse meesters Rubens en Van Dyck, en aan de Utrechtse school. (...) Constantijn Huygens had de aandacht van het hof gevestigd op Lievens en Rembrandt. Zij kregen opdrachten en de stadhouder had ook enkele schilderijen van hen in zijn eigen collectie. Rembrandt kreeg 600 gulden voor elk van de vijf schilderijen die hij voor de stadhouder had geschilderd, een bedrag dat ver lag boven wat zijn Leidse klanten bereid waren te betalen voor zijn schilderijen. Het hoogtepunt van de opdrachten van het huis van Oranje was de verfraaiing van de Oranjezaal in Huis te Bosch, vlakbij Den Haag, na de dood van Frederik Hendrik in 1647. De Oranjezaal werd door Amalia van Solms gewijd aan de nagedachtenis van haar echtgenoot. De Vlaming Jacob Jordaens kreeg de leiding over het werk. (...)

Oranjezaal van het Huis ten Bosch, voltooid in 1652

De Oranjes waren, door de vroege dood van prins Willem II die in 1650 verdronk en doordat daarna de post van stadhouder een tijdlang niet vervuld werd, niet in staat een vorstelijke barokstijl in de Nederlanden in te voeren. (...) Nederlandse schilders kregen veel meer steun van verschillende stedelijke en provinciale overheden dan zij van het huis van Oranje kregen. Dit gebeurde meestal in de vorm van opdrachten om gebouwen te versieren, vooral stadhuizen. (...) Zij tooiden de stadhuizen met schilderijen met een historisch-allegorische inhoud, bijvoorbeeld een rechtvaardig stadsbestuur, begaan met het welzijn van zijn burgers, of bijvoorbeeld het Bataafse tijdperk en de opstand tegen Rome van Julius Civilis (in de context van de toen heersende strijd tegen Spanje, vert.). De bouw van het stadhuis in Amsterdam (het huidige Paleis op de Dam) begon in 1648 met de plannen van de architect Jacob van Campen. (...) Het gebouw vereiste ook monumentale schilderijen.


Rembrandt, Portret van Marten Soolman, 1634
 
Omdat het Amsterdamse gilde van St.Lucas een deel van de opdrachten opeiste voor de plaatselijke schilders, kregen Ferdinand Bol, Jan Lievens en Govert Flinck werk, naast de Vlamingen en leden van de Utrechtse school. Na Flinck's plotselinge dood kreeg ook Rembrandt een opdracht. Bol, Lievens en Flinck ontvingen 1500 gulden voor elk schilderij in de burgemeesterskamers. In 1659 had Flinck een contract om 12 schilderijen voor de galerij te maken -twee schilderijen per jaar voor 1000 gulden per stuk, maar dit werd niet verwezenlijkt. (...) De kunstenaars hadden weinig ervaring met het omgaan met monumentale architectuur en zij schilderden niet volgens de regels van de classicistische smaak. Het resultaat was dat de aankleding van het stadhuis nooit is voltooid. Natuurlijk werd er niet elke dag een stadhuis gebouwd of versierd in Holland en in het algemeen waren opdrachten van het stadsbestuur in andere steden niet echt talrijk en werden ook niet gul beloond.
Rembrandt, Portret van Oopjen Coppit, 1634

 

Er zijn talrijke groepsportretten gemaakt van de stedelijke militia (schutters) of de zogenaamde regentenportretten, die qua aantal uniek zijn in de Europese kunstgeschiedenis. Al in de 16de eeuw kregen schilders opdrachten om groepsportretten te maken van schutterijen. De prijs was gebaseerd op het aantal mensen in het portret en iedere persoon moest betalen voor zijn eigen deel in het portret. Uit de opdracht die de officieren van de kruisboogschutterij in 1633 aan Frans Hals gaven (de 'magere compagnie') kan worden afgeleid dat zij 60 gulden per figuur moesten betalen, dat wil zeggen een totale som van 960 gulden voor 16 man. Later verhoogde de schutterij de prijs tot 66 gulden per persoon, maar zij kregen nog steeds Pieter Codde niet zover dat hij het portret wilde voltooien waaraan Frans Hals, die in Amsterdam was gaan wonen, begonnen was. De overlieden 1) van de ambachtelijke gilden, zoals het Amsterdamse kuipersgilde, of het Haarlemse gilde van St. Lucas, zorgden ofwel voor bestellingen van groepsportretten, of schilderden ze zelf. De regenten of bestuursleden van liefdadigheidsinstellingen lieten zichzelf in regentenportretten afbeelden (niet te verwarren met regenten als de heersende politieke klasse).


1) bestuurders

Adriaen Brouwer, Vechtende boeren bij het kaartspel


Invloedrijke mensen hebben dikwijls opdrachten gegeven voor individuele portretten. Het aantal portretschilders nam toe, en zelfs schilders die minder goed bekend waren konden lucratieve opdrachten ontvangen als ze een beetje behoorlijk portretten konden schilderen. Tegen deze tijd lieten mensen met een eigen bedrijf, handelaren en de grote kooplieden ter gelegenheid van hun huwelijk zichzelf met hun vrouw afbeelden zodra zij het zich konden veroorloven. Als zij hier niet genoeg geld voor hadden, wendden zij zich tot een minder dure portretschilder die hen binnen een dag voor 6 gulden kon schilderen. Het andere criterium dat de prijs van een portret bepaalde was het formaat: alleen het hoofd, ten halve lijve of ten voeten uit. Toch was het bijvoorbeeld in Delft mogelijk een behoorlijk goed portret voor 30 gulden te laten maken. Rijke burgers gingen ofwel naar Miereveld, die veel duurder was, of gaven opdrachten aan bekende schilders in Den Haag of Amsterdam. Rembrandt bijvoorbeeld vroeg een honorarium van 50 gulden voor een portret met alleen het hoofd, en tot 500 gulden voor een levensgroot portret. Portretten ten halve lijve kostten 100 gulden en dat betaalde men ook per persoon in een groepsportret.

Zo kon de portretschilder er goed, zelfs zeer goed van leven. Toch bleef het aantal klanten beperkt, omdat mensen zichzelf alleen lieten schilderen als zij over een bepaalde hoeveelheid geld beschikten, en dat vaak maar een keer in hun leven. 'Het algemene publiek was eerder geneigd een portret van een lid van het huis van Oranje te kopen - ook beschikbaar als prent - dan het eigen gezicht te laten schilderen. De meerderheid van de schilders had geen reguliere opdrachten van publieke instellingen of van particulieren. Zij produceerden schilderijen voor een anonieme markt en konden hun werk op een aantal verschillende manieren verkopen. Schilders verkochten hun werk ofwel rechtstreeks aan klanten die een bezoek brachten aan hun ateliers, ofwel door middel van tentoonstellingen en verkopingen die georganiseerd werden door het St.Lucasgilde (niet in elke stad overigens); ook konden zij hun schilderijen inzetten in verlotingen of laten veilen. Schulden aan kroeghouders en handelaren werden afbetaald met schilderijen. Kunstenaars gebruikten verschilende regelingen die de kunstmarkt had - van straathandelaren tot aan gevestigde kunsthandelaren, om hun artistieke producten aan de man te brengen.