BRONNENBUNDELS
 


Van Campen bouwt het huis van Constantijn Huygens

De schilder-architecten

Typisch voor het classicisme zijn de schilder-architecten die zich van een amateurstatus opwerkten tot echte bouwmeesters.

Tot ver in de zestiende eeuw hoorde het vervaardigen van architectonische ontwerpen onlosmaakbaar bij het traditionele bouwbedrijf. Zij die het ontwerp leverden, waren ook bij de uitvoering betrokken als aannemer, steenhouwer of meestertimmerman. Hun kwaliteit was gebaseerd op gedegen praktijkkennis van materiaal en constructies en het tekenwerk was binnen deze architectuurpraktijk van ondergeschikt belang. (...) De combinatie van schilder en architect is afkomstig uit de Italiaanse hofcultuur van de vijftiende en zestiende eeuw. In een wereld waarin alle kunsten als verwante disciplines werden beschouwd, afkomstig van dezelfde goddelijke inspiratie, gold de 'homo universale' die al deze deelgebieden beheerste, als de werkelijk grote kunstenaar. Met de toepassing van dezelfde mathematische principes als die waarmee ook hemel en aarde waren geordend, werd een absolute, objectieve schoonheid van goddelijke oorsprong nagestreefd. Hiermee was het architectonisch ontwerpen tot wetenschap verheven en aldus boven het niveau van het ambacht uitgetild. (...)

Uit: Koen Ottenheym, De schilder-architecten van het Hollands classicisme. In: Cat. Hollands Classicisme, Rotterdam 1999-2000

Naar het voorbeeld van de beroemde Italianen, vond het nieuwe type 'universele' kunstenaar ook in de Nederlanden navolging. De introductie van dit nieuwe beeld van de veelzijdige kunstenaar hangt bovendien direct samen met de overname van de Italiaanse vormentaal van de Renaissance in de Nederlandse architectuur. Het ontwerpen van gebouwen volgens de klassieke normen was vooral een intellectuele en creatieve bezigheid, waarbij een directe binding met de bouwpraktijk niet nodig was. (...) De eerste Noord-Nederlandse schilder die daadwerkelijk architectonische ontwerpen heeft gemaakt, was, voorzover bekend, de Utrechtse kanunnik Jan van Scorel. Hij was als geen ander ingevoerd in het artistieke klimaat in Italië, met name dat van het pauselijke hof in Rome, waar hij in de jaren 1522-1524 als opvolger van Rafael in dienst was als conservator van de kunstcollectie. (...)

Ook Rubens profileerde zich na zijn terugkeer uit Italië in 1608 steeds meer als architectuurkenner. Hoewel zijn rol als architect nog wel eens overdreven wordt voorgesteld, was ook hij daadwerkelijk bij enkele bouwprojecten betrokken. Zo zullen in 1615-1620 de plannen voor de bouw van zijn eigen huis aan de Wapper in Antwerpen, eigenlijk meer een ingrijpende verbouwing van een ouder huis, zeker in hoofdlijnen door hem zelf zijn vastgesteld. (...) Later, in 1639-1640, correspondeerde hij met Constantijn Huygens in Den Haag over de juiste toepassing van de proporties en andere regels van Vitruvius naar aanleiding van diens huis aan het Plein. Opvallend hierbij is dat Rubens vindt dat Huygens soms de regels niet strikt genoeg heeft nagevolgd, terwijl Huygens op zijn beurt juist stelt dat de regels best enige buigzaamheid moeten kunnen verdragen.

Jacob van Campen

In de tweede helft van de jaren twintig van de zeventiende eeuw legden in Haarlem enkele schilders zich toe op het ontwerpen van architectuur, onder wie Jacob van Campen. (...) Enkele jaren later, omstreeks het midden van de jaren dertig, werd deze kleine Haarlemse groep uitgebreid met Pieter Post. Een opvallende overeenkomst van deze schilderarchitecten is hun grote belangstelling voor de klassieke regels en voorbeelden van de architectuur. Zij zagen de eerste kwaliteit van de architect niet in de inventie van nieuwe, nog nooit vertoonde ornamenten en varianten van de vijf klassieke zuilenorden, maar juist in een zo zuiver mogelijke toepassing van deze vijf orden. Richtsnoer hierbij was uiteraard het geschrift van Vitruvius uit de eerste eeuw voor Chr. maar gezien de moeizame taal van dit tractaat was men meer gebaat bij de meer recente Italiaanse interpretaties hiervan. (...) Het wezen van de classicistische bouwkunst, zoals dat al sinds Alberti was verwoord, namelijk dat de bouwkunst haar eerste schoonheid ontleent aan de harmonie van de verhoudingen en pas in de tweede plaats aan het toegevoegde ornament, vond in Haarlem dan ook eerder weerklank in de praktijk dan elders in Holland. (...)

In het begin van de jaren dertig kreeg Jacob van Campen de gelegenheid het klassieke ideaalbeeld van een driedimensionaal, vrijstaand gebouw te ontwerpen, het Mauritshuis in Den Haag. Deze 'villa urbana' voor graaf Johan Maurits van NassauSiegen aan de Hofvijver in Den Haag, met een kolossale Ionische pilasterstelling langs vier gevels, was het overtuigende voorbeeld van de nieuwe klassieke architectuur in Holland. Tegelijkertijd adviseerde Van Campen toen Constantijn Huygens bij de bouw van diens eigen huis, vlak bij het Mauritshuis. Dankzij de intense intellectuele belangstelling van Huygens voor de grondslagen van de 'ware bouwkunst' volgens de regels van Vitruvius, raakten beiden betrokken bij een intensieve studie van alle beschikbare tractaten op dat gebied. Dit theoretisch bewustzijn zou Van Campen tot in de details blijven uitdragen en ook onder zijn navolgers, hoewel misschien minder strikt, worden overgenomen. Via Huygens raakte Van Campen ook in de Haagse hofkringen bekend. Vanaf 1635 trad hij op als architect en ontwerper van interieurdecoraties van Frederik Hendrik.(...) Van Campens grondige kennis van de klassieke architectuurtheorie komt op verschillende manieren tot uitdrukking.
 


1690

 
Ten eerste in de maatvoering en proportionering van zijn gebouwen, waarbij steeds de eenvoudige mathematische getallenreeksen van Euclides en Pythagoras de grondslag vormen, in navolging van het klassieke ideaal om op deze wijze de goddelijke schoonheid van de schepping te benaderen. Ten tweede blijkt zijn kennis uit de toepassing van de zuilenorden en andere classicistische details, waarbij niet alleen de juiste proportie maar ook de juiste hiërarchie binnen de zuilenorden in acht genomen moet worden om de juiste mate van decorum tot uitdrukking te brengen. Een derde aspect is de keuze van de hoofdvorm van een gebouw, waarbij Van Campen zoveel mogelijk antieke typen gebouwen voor zijn eigentijdse bouwopgaven toepaste, al dan niet in omgewerkte vorm. Een buitenplaats werd geïnterpreteerd als een eigentijdse variant van een klassieke villa. Zijn ontwerp voor een stadspoort, de Heiligewegspoort in Amsterdam, was opgevat als een triomfboog, en de Amsterdamse schouwburg werd ontworpen als een overdekt antiek theater, maar dan wel met loges zoals de eigen tijd dat nu eenmaal vereiste. De opzet voor het nieuwe stadhuis van Amsterdam kan dan gezien worden als een eigentijds senatorenpaleis of als regerings'forum' voor het Nieuwe Rome, zoals de stad Amsterdam zich in die jaren graag presenteerde. Van Campen kan als de belangrijkste initiator van de architectuur van het classicisme in Holland worden beschouwd.