BRONNENBUNDELS
 


 

Industriële vormgeving: Het Bauhaus

Een kritische beschouwing van de resultaten achteraf van het Bauhaus en hier en daar ontrafeling van de mythevorming.

Het aandeel van het Bauhaus (aan nieuwe ontwikkelingen in die tijd, vert.), ik zeg met nadruk: het aandeel, werd zeker snel heel wezenlijk omdat het Bauhaus, als je denkt aan de armoede van destijds, beschikte over aanzienlijke middelen. Het beschikte over gebouwen en werkplaatsen; men kon door het inzetten van goede krachten en onophoudelijke propaganda een aanzienlijke stootkracht ontwikkelen. Veel meer stootkracht dan bijvoorbeeld de 'Stijl'beweging in Holland, die eerder was ontstaan en onder leiding van Theo van Doesburg jarenlang een bijna vergeefse strijd had geleverd tegen het Bauhaus: tegen de toen nog heersende romantische ideeën over het handwerk uit de eerste jaren en de leer van Johannes ltten die op antroposofische-mazdanistische 1) denkbeelden berustte. Deze strijd van van Doesburg en de Stijl was van het allergrootste belang voor wat later industriële vormgeving werd genoemd.

1) Johannes Itten was destijds een aanhanger van de godsdienstige beweging van Mazdaznan.

Uit: Walther Dexel, Bauhausstil -ein Mythos. in: Bauhaus und Bauhäusler, Eckhard Neumann ed. Keulen 1971

Je kunt ondubbelzinnig vaststellen dat deze ideeën die in de jaren '20 ontstonden, NIET in het Bauhaus geboren werden. (...) Als men terugkijkt op de wezenlijk geslaagde prestaties van deze periode, dan moet in de eerste plaats de Weissenhofsiedlung genoemd worden - de essentiële kern van de Werkbundtentoonstelling 'De Woning' van 1927 in Stuttgart, en als de luidste paukenslag, het Duitse paviljoen in Barcelona, van Mies van der Rohe. Met dit laatste had het Bauhaus niets, en met de Weissenhof maar weinig van doen. Daar verschijnt het Bauhaus geenszins als 'Primus inter pares', eerste onder zijn gelijken. Het Bauhaus had een verdienstelijk maar absoluut geen boven anderen uitstekend aandeel. Dit blijkt duideljk uit kritieken en besprekingen. De moderne bouwkunst die zeker in de Weissenhof zo geweldig naar voren kwam, was de destijds heersende internationale stijl. De voorstelling van zaken dat men in die jaren over een 'Bauhausstijl' zou hebben gesproken, is absurd en had alleen maar de lachlust opgewekt. (...)

Het aandeel van het Bauhaus aan de reclamevormgeving van die jaren was eveneens aardig, maar niet toonaangevend, zoals op de tentoonstelling over Reclamegrafiek 1920-1930 die in 1963 in Frankfurt werd gehouden, duidelijk werd aangetoond. De in de periode 1920-1930 belangrijke ontwikkeling in de vormgeving van aardewerk en porselein vond geheel plaats buiten het Bauhaus om. Deze kwam voort uit de industrie zelf die de juiste mensen wist te vinden. Bij de stalen meubels en de verlichtingsarmaturen was het aandeel van het Bauhaus dankzij de experimentele metaalwerkplaats hoger. Toch heeft deze periode de allerbeste stalen meubels wederom niet te danken aan het Bauhaus, maar net als het Barcelonapaviljoen aan het genie van Mies van der Rohe. Zijn stalen stoelen bestaan nog onveranderd en zijn tot op heden onovertroffen.


Marcel Breuer, Tafelontwerpen voor de industrie, 1928

Marcel Breuer, Buisstoel 1928/9
Ludwig Mies van der Rohe, Weissenhof stoel, 1927

Spotprent op Breuers buisstoel Robinson en Browne,
Waar vroeger de beste meubels werden vervaardigs door meubelmakers en schrijnwerkers is nu de bedrijfstak bijna geheel in handen van loodgieters, ketellappers, gasfitters en allerlei metaalarbeiders

Uit: S. Giedion, Ueber die praktischen Leistungen des Bauhauses. in: Bauhaus und Bauhäusler, Eckhard Neumann ed. Keulen 1971

In Dessau werd van 1925 tot 1928 het experimentele werk van de Weimar-periode uitgewerkt, of zoals Paul Klee zijn onderwijs noemde: 'de omgang met formele middelen'. Op de voorgrond trad een generatie die geheel in de Bauhaus sfeer was opgegroeid en nu meester was geworden, zoals o.a. Josef Albers (Vorkurs), Herbert Bayer (typografie), Marcel Breuer (meubel-werkplaats). Dat is een grote prestatie voor slechts enkele jaren onderwijs. Uit ateliers die zich schijnbaar van de wereld hadden afgewend ontstond een nieuw soort serieproducten. Typerend is de uitvinding van de stalen buisstoelen door Marcel Breuer. In het begin was de industrie niet echt enthousiast. Toen Gropius aan de Mannesmann fabriek vroeg om een paar meters buis om te proberen hier stoelen uit te maken, bracht men daar tegenin dat men voor zulke grappen geen materiaal over had. Later veranderde de houding van de industrie echter wezenlijk.

Toen ik in 1924 op aanraden van Maholy-Nagy vanuit de Vorkurs in de metaalwerkplaats terecht kwam, was men daar al begonnen seriematig, nog volledig handgemaakte objecten, te produceren. De opzet was de serieproductie zo in te richten dat arbeid gespaard kon worden, en het zo in te kleden dat er toch recht werd gedaan aan het uitgangspunt van praktische en esthetische objecten. Ik werd niet met open armen ontvangen. Een vrouw hoorde niet in de metaalwerkplaats, was de algemene mening. Om dit duidelijk te maken droeg men mij de moeizame en vervelende klussen op. Hoeveel halve bollen weerbarstig alpaca 1) ik niet door stug volhouden heb gedreven .... Ik legde me daarbij neer met de gedachte 'alle begin is moeilijk'. Later hebben we de zaken wat beter op elkaar afgestemd. Uiteindelijk kwamen we door bedrijfsbezoeken dichter bij ons streven naar industrialisering. Iets wat Maholy-Nagy enorm inspireerde. Twee firma's uit de verlichtingsbranche hielpen ons op weg: Köting en Mathiessen(Kadem), Leipzig-Leutzsch, hebben ons zeer geholpen de wetten te doorgronden die ten grondslag liggen aan lichttechniek en om bedrijfsmatig te produceren.

1) Legering van koper met nikkel

Uit: Marianne Brandt Brief aan de jongere generatie. in: Bauhaus u. Bauhäusler, Eckhard Neumann (ed.) Keulen 1971


Deze ontdekkingstocht kwam onze ontwerpen maar tenslotte ook de bedrijven ten goede. We zochten naar een montage die geen afbreuk zou doen aan de esthetische kwaliteiten. Hadden bijvoorbeeld oog voor de mate van stofophoping, enz. Zaken waarmee naar mijn mening, tegenwoordige lampontwerpers niet meer zoveel consideratie hebben. We bezochten de beurs in Leipzig en kwamen doodmoe van alle indrukken, met duizend plannen en onze tassen volgepropt met prospectussen weer thuis. Of we toen al in aanraking zijn gekomen met plexiglas, of andere kunststoffen, weet ik niet meer. Welke utopie ons destijds in zijn macht had, het doet er niet toe, de generatie na ons moet ook nog wat te doen hebben. Het bleek voor andere gebruiksvoorwerpen zoals tafelgerei lastiger dan voor lampen om de weg naar de industrie te vinden. Slechts weinig ontwerpen werden geproduceerd. Dit leverde ons gaandeweg het stempel 'verlichtings-werkplaats' op. Wij hebben hele gebouwen van onze industrieel vervaardigde lampen voorzien, zelden hebben we echter dingen voor bijzondere, representatieve ruimten mogen maken. (...) Van de licenties die er op onze ontwerpen rustten, kreeg, als ik het mij goed herinner, het Bauhaus de helft.

De rest werd door de meester, de ontwerper en de werkplaats gedeeld. Ook voor de rondleidingen op zondag kregen wij een deel van de opbrengst. Het gevolg was dat ik meestal goed bij kas zat, helaas was ik ook regelmatig blut, wat niet wegnam dat men aan het eind van de maand driftig leninkjes bij mij kwam afsluiten. Een lange ontwikkelingstijd wat betreft het uitvoeren, werd mij niet gegund. Het was hectisch: ontwerpen, uitvoeren, helpen, en weer veranderen, en tenslotte op aandringen van Gropius en Moholy, die het Bauhaus tegelijkertijd verlieten, voor een jaar provisorisch de leiding van de werkplaats overnemen, terwijl ik er zelf eigenlijk ook mee wilde stoppen. Er werd mij door Kandem een verleidelijk aanbod gedaan om daar te werken en me tegelijkertijd bij Peterhans grondig in de fotografie te verdiepen. Tenslotte moest ik definitief afscheid nemen.

 

Uit: Gunta Stölzl, Gebruikstextiel uit de Bauhausweverij. in: Bauhaus, juli 1931

De overgang naar Dessau bracht de weefwerkplaats, evenals de andere werkplaatsen, nieuwe en gezondere omstandigheden. Van nu af begint er een duidelijke en finale breuk tussen twee opleidings-gebieden, die aanvankelijk door elkaar liepen. De ontwikkeling van textiel voor het gebruik in interieurs (prototypen voor de industrie) en speculatieve experimenten met materialen, vorm en kleur in petit-point en vloerkleden. Textiel voor alledaags gebruik moet onderworpen zijn aan nauwkeurige technische en beperkte maar niettemin gevarieerde ontwerpeisen. De technische specificaties: bestand zijn tegen slijtage, soepelheid, elasticiteit, lichtdoorlaatbaar of juist niet, licht en kleurecht enzovoort werden systematisch behandeld in overeenstemming met de doeleinden van het gebruik van het materiaal.
De weefwerkplaats sloot in 1930 een contract met de Polytextil Comp., waarvoor deze brochureomslag werd gemaakt.
Marianne Brandt en Hin Bredendieck, Nachtlampje
en bureaulamp voor de firma Kandem, 1928
  De esthetische eigenschappen, de vraag naar schoonheid, het effect van geweven stoffen in een vertrek en het gevoel dat zij geven, zijn veel moeilijker objectief te bepalen. Hetzij glanzend of vlak, hetzij zacht of strak, hetzij zwaar/stijf of gematigd in structuur, hetzij helder of zacht gekleurd, dit alles hangt af van het soort vertrek, de functies die het heeft en niet in de laatste plaats de persoonlijke behoefte. De gereedschappen van de wever het materiaal, de kleur en de binding (structuur van de dooreenvlechting van de kleuren) zijn aan voortdurende technische verbetering onderhevig. Wol, zijde, katoen, de synthetische vezels (rayon) worden voortdurend verbeterd door betere fok en verbouwingsmethodes, mechanische bewerking (spinproces, raffinering), nieuwe wetenschappelijke vondsten en nieuwe verfmethodes. De vitaliteit van het materiaal dwingt degenen die met textiel werken om dagelijks nieuwe dingen uit te proberen, om zich telkens weer aan te passen, met hun ontwerp te leven, het te intensiveren, van de ene ervaring naar de volgende op te klimmen, om de behoeften van onze tijd recht te doen. Ervaring toont ons dat wij langs bruikbare paden gaan. De culturele invloed van ons werk op de textielindustrie en op andere ateliers is duidelijk merkbaar heden ten dage: degenen die door ons zijn opgeleid, bezetten nu topposities in mechanische weverijen, weefateliers en ook op scholen.