BRONNENBUNDELS
 


Twee reizende kunstenaars: Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck

Karel van Mander schreef in navolging van de Italiaan Vasari, die in het tweede hoofdstuk wordt besproken, een boek met biografieën van alle schilders die hij kende, het Schilderboeck dat in 1604 verscheen. In de eerste helft van de zestiende eeuw begon het langzamerhand gewoonte te worden dat kunstenaars de reis naar Rome ondernamen.

Het leven van Jan van Scorel, Schilder

Het is bekend dat vroeger de opperste der steden, de allerschoonste stad Rome, die tot hoge bloei was gekomen en een talrijke bevolking telde, evenzeer van inwoners overvloeide als versierd was met kunstvolle, voortreffelijke beelden, of beter gezegd: met marmer en koper, dat door hoogbegaafde kunstenaars op treffende wijze was herschapen in uitgelezen, allerschoonste mensen en dierenlichamen. Ook weet men dat de razende krijg verschillende malen nijdig en knarsetandend deze zo zeer roemrijke stad met ruwe handen heeft aangetast, overhoop geworpen en onder zijn vernielende voeten vertreden. Maar toen tenslotte Rome zich begon te herstellen onder de vreedzame heerschappij der Pausen, heeft men gevonden en uitgegraven uit haar overoude schoot een aantal van genoemde schoon gevormde marmeren en koperen beelden die, toen zij uit de donkere aarde in het licht gekomen waren, de schilderkunst overstraald en haar beoefenaars de ogen geopend hebben, zodat ze konden onderscheiden hetgeen lelijk en mooi en het allerschoonste in het leven of de natuur was, wat betreft de bouw van de lichamen der mensen en de ledematen der dieren.

Uit: Karel van Mander, Het Schilderboeck. 1604

De Italianen hebben, op deze wijze voorgelicht, eerder de ware bouw en houding der figuren getroffen dan de Nederlanders, die volgens een bepaalde werkwijze, welke zij zich aangewend hadden, en met onvolledige kennis, gestadig en vlijtig hebben gestreefd naar steeds betere resultaten, daarbij zich dikwijls vergenoegende met het dagelijkse leven als voorbeeld. Zij arbeidden, zou men kunnen zeggen, nagenoeg in het duister, totdat Jan van Scorel hun uit Italië het inzicht bracht in de beste wijze van schilderen. Daar hij wel de eerste was die Italië bezocht en onze schilderkunst tot luister bracht, werd hij, naar men zegt, door Frans Florisz. en anderen de lantaarndrager en baanbreker der Nederlandsche kunst genoemd en ook als zodanig beschouwd. Hij werd in het jaar 1495 geboren op de eerste dag van Oogstmaand in een dorp bij Alkmaar in Holland, Schoorl geheten, aan welk dorp hij zijn achternaam dankt en dat door hem wereldvermaard is geworden. Aangezien zijn ouders hem door de dood vroeg ontvielen, stuurden vrienden hem in Alkmaar ter school, waar hij tot zijn veertiende jaar leerde en goede vorderingen maakte in het Latijn. Hij legde echter altijd en in het bijzonder grote belangstelling aan den dag voor de tekenkunst, tekende veel motieven na uit schilderijen en glasvensters en sneed ook met het pennemes op witte hoornen inktpotten mensen, dieren, planten en bomen, waarom hij door zijn medescholieren zeer werd bemind en geprezen. (...)

Atelier Jan van Scorel, Sint Sebastiaan, 1542. De houding van de figuur is ontleend aan een figuur uit Het Laatste Oordeel van Michelangelo.

In Venetië aangekomen vertrok hij na enige tijd daarvandaan, bezocht nog een aantal Italiaanse plaatsen en kwam ook te Rome, waar hij vlijtig studeerde en alle antieke dingen kopieerde, zoowel beelden en ruïnen als de voortreffelijke schilderijen van Raphael en Michel Angelo, die toen beroemd begon te worden, en andere meesters. Omstreeks dezen tijd werd bij zijn afwezen Adriaan de Zesde, kardinaal in Spanje, tot paus verkozen. Hij zag het levenslicht te Utrecht en toen hij in Rome was aangekomen, kwam Scorel in kennis met de Paus, die hem aanstelde over het hele Belvedere. Hier maakte hij voor de Paus enige stukken, ook schilderde hij diens portret naar het leven, hetwelk zich tegenwoordig nog te Leuven bevindt in de Hogeschool, die door dezelfde paus gesticht werd. Deze paus is overleden nadat hij een jaar en 35 weken op de pausenstoel gezeten had. Scorel is, na in Rome nog verschillende werken gemaakt en ijverig gestudeerd te hebben, naar Nederland teruggekeerd.

De hooggeleerde dichter Dominicus Lampsonius van Brugge, secretaris van de bisschop van Luik, laat Scorel zo spreken:

Ick werdt altijdt gheroemt den eersten, die bewesen Den Nederlanders heb, dat wie wil Schilder wesen, Moet Room besoecken gaen, en hebben door ghebracht Pinceelen duysent, oock veel verwe, boven desen In dese school ghemaelt veel stucken weert ghepresen, Al eer hy eerlijck mach een Constnaer wesen gh'acht.

Karel van Mander wist dat het 'Drieluik met de intocht in Jeruzalem' als gedenkteken voor de schenker, Herman van Lokhorst, in de Dom van Utrecht was geplaatst. Hij heeft het waarschijnlijk in de viering van de kerk zien staan, want hij geeft een gedetailleerde beschrijving: 'eenen Palmsondagh/ te weten / daer Christus op den Esel rijdt nae Jerusalem: hier was de Stadt in nae 't leven: daer waren kinderen en Joden / die boomtacken en cleederen spreyden / en anderen omstandt.' (...) Kennelijk heeft Herman, die volgens Van Mander een kunstliefhebber was, Scorel na zijn terugkeer in Utrecht onderdak verschaft en heeft hij de jonge schilder ook andere schilderijen laten maken. Herman en zijn natuurlijke zoon Willem, die later als kanunnik een collega van Scorel zou worden, was gelijktijdig met deze in Rome geweest. Het is daarom te begrijpen dat deze leden van de familie Lokhorst voorstanders waren van Jan van Scorels 'nieuwe manier'. (...)
Uit: J.CH., Jan van Scorel, Drieluik met De intocht van Christus in Jeruzalem Cat. Kunst voor de beeldenstorm. Amsterdam 1986
Jan van Scorel, De intocht in Jeruzalem, 1526-27
Vóór Scorel was de intocht in Jeruzalem gewoonlijk voorgesteld als een processie die zich evenwijdig aan het beeldvlak naar de dikwijls aan de rechterzijde van de compositie afgebeelde poort van Jeruzalem bewoog. Het schilderij van Scorel vertoont een diagonale tweedeling: links op de voorgrond staan Christus en zijn discipelen dicht opeen op het punt om de Olijfberg af te dalen; zij steken scherp af tegen het vergezicht op Jeruzalem aan de rechterzijde. (...) Christus zelf, gezeten op zijn ezel, draagt een Jeruzalempalmtak, zoals die voorkomen op Scorels groepsportretten van Jeruzalembroederschappen; voor hem uit bedekken enkele figuren de grond met kledingstukken en takken, motieven die voorkomen op enkele van de oudste uitbeeldingen van dit thema. Doordat een paar van deze figuren enigszins door de verhoging op de voorgrond worden overlapt, ontstaat wat wel eens is beschreven als een verrassende, tweeledige ruimtesuggestie in dit schilderij: het toont niet alleen een diep verschiet, maar valt ook weg onder de voeten van de personages op de voorgrond.

 

In grote trekken is deze compositie ontleend aan Michelangelo's Zondvloed (1508-12) op het plafond van de Sixtijnse kapel, maar daar is het contrast tussen de voorgrond en de verte minder sterk dan bij Scorel. In dat opzicht sluit dit werk van Scorel meer aan bij de landschappen van Rafaëls loggia's (ca 1518-19). De topografisch opmerkelijk nauwkeurige weergave van Jeruzalem is zonder precedent. Vanaf de Olijfberg ten oosten van de stad kijkt men neer op de stadsmuur met onder meer de Stefanuspoort en de Gouden Poort, daarachter ligt op het open tempelplein de Rotskoepel, met rechts in de verte de Grafkapel en links de berg Zion. De minaretten en ietwat spits toelopende koepel moet de schilder hebben opgemerkt toen hij in 1520/21 de stad als pelgrim bezocht. Dit stadsgezicht is nauwelijks ondertekend, wat erop wijst dat Scorel een tekening als voorbeeld heeft gebruikt.

Dit steunt Van Manders bewering dat Scorel had 'gheconterfeyt de stadt Hierusalem / die hy somtijts in zijn wercken heeft te pas ghebracht / als daer Christus den Olijfbergh af rijdt nae der Stadt'. Ook voor de figuren heeft Scorel zich laten inspireren door de loggia's en andere late werken van Rafaël en zijn atelier. (...) De manier waarop koppen en profielen naast en tegenover elkaar geplaatst zijn, de kromme of gebogen ruggen en de gehavende gezichten met ingevallen oogkassen zijn kenmerkend voor vele figuren uit Rafaëls loggia's en in andere belangrijke werken uit die tijd, zoals de kartons en tapijten voor het Vaticaan. Dergelijke houdingen en figuurtypen vonden hun verspreiding buiten Rome onder meer via prenten en dankzij navolgers van Rafaël, niet alleen in Italië maar ook in Duitsland.

Het leven van Maarten van Heemskerck, begaafd en vermaard schilder

Wij stellen dikwijls vast, dat onze voornaamste schilders in verschillende landen hun onbekende geboorteplaatsen bekend en beroemd maken, al waren het meermalen maar onaanzienlijke dorpen. Is niet in schier elke uithoek van de wereld het dorp Heemskerk in Holland vermaard, omdat daar de begaafde schilder Maarten van Heemskerck geboren is in het jaar 1498? Zijn vader, een landbouwer, heette Jacob Willemsz. van Veen. Maarten dan, die zich van jongs af door zijn natuur tot de schilderkunst aangetrokken voelde, kreeg zijn eerste onderwijs in de kunst te Haarlem bij een zekeren Cornelis Willemsz., de vader van Lucas Floris, en die ook beiden redelijk goede schilders zijn geweest en Italië, Rome en andere plaatsen hebben bezocht. De vader van Maarten, die misschien niet dacht dat het schilderen iets te betekenen had, haalde zijn zoon weer thuis om hem in het boerenbedrijf te werk te stellen, zeer tot ongenoegen van de jongen, die nu niet met de aangevangen studie kon voortgaan. Toen hij dan met grote tegenzin in het boerenbedrijf als koemelker en zo werkzaam was, liep hij, op een keer van het melken terugkomende, met de emmer op het hoofd tegen een tak van een boom aan, en morste met opzet veel melk.

Uit: Karel van Mander, Het Schilderboeck. 1604


De vader, die zeer vertoornd was over het morsen en verloren gaan van die kostelijke melk, joeg hem met een eind hout achterna om hem te slaan. Des nachts sliep Maarten verstopt op de hooiberg. De volgende dag voorzag zijn moeder hem van een knapzak en enig reisgeld, en nog dezelfde dag bereikte hij via Haarlem de stad Delft, waar hij zich weder aan de kunst wijdde bij een zekere Jan Lucas, en hij bevlijtigde zich daar zozeer met tekenen en schilderen, dat hij in korte tijd snelle vorderingen maakte. Maar aangezien toentertijd Jan Scorel zeer beroemd was omdat hij een ongemeen mooie, nieuwe manier van schilderen uit Italië had meegebracht, die een ieder en in het bijzonder Maarten best beviel, wist hij het klaar te spelen dat hij te Haarlem bij deze meester kwam werken. Hier heeft hij de hem eigen vlijt opnieuw zo ingezet, dat hij ten laatste zijn meester, die hem vroeger overtrof, in de kunst achterhaalde, met het gevolg dat men hun werken moeilijk van elkaar kon onderscheiden, zo zeer heeft hij zich dezelfde manier eigen gemaakt. De meester die, zoals sommigen menen, vreesde dat zijn roem zou gaan tanen, heeft zijn leerling uit afgunst doen vertrekken. Deze kwam nu te Haarlem in het huis van Pieter Jan Fopsen te wonen.

Maarten van Heemskerck, De heilige Lucas schildert de Madonna, 1532

 

(...) Hij maakte daar levensgroot een Adam en Eva en, naar men zegt, werden beide naakten naar het leven geschilderd. De vrouw van deze Pieter Jan Fopsen was zeer op Maarten gesteld en kon niet hebben dat men hem slechts Maarten noemde. Zij zeide tegen hen die naar de schilder kwamen vragen, dat men hem meester Maarten moest noemen, daar hij zulks verdiende. Van hier trok hij in bij een zekeren Joos Cornelisz., een goudsmid, ook te Haarlem. Onder veel andere werken die hij maakte werd door hem een zeer kunstig altaarstuk van Sint Lucas geschilderd, waarmee hij de schilders te Haarlem vereerde bij wijze van afscheidsgeschenk voor zijn reis naar Rome. Dit was een Sint Lucas, die Maria met het Kind op haar schoot naar het leven zit te schilderen. Het is een op voortreffelijke manier geschilderd, uitnemend werk en mooi van plastiek, dat goed tegen de achtergrond uitkomt, maar op de wijze van Scorel, met wat te scherp afgegrensde lichtpartijen. De Maria met haar innemend schone gelaat is prachtig van actie en het Kindeke is zeer lieflijk; op haar schoot hangt naar Oosterse trant een veelkleurige doek, met 't jotselen 1) en andere originele versiersels bewerkt, die aangenaam om te zien en niet te verbeteren is. De heilige Lucas, voor wiens gezicht dat van een bakker naar het leven geschilderd werd is een zeer schone figuur, die het goed doet en zich beijvert het voorbeeld goed te volgen. Het palet aan zijn linkerhand schijnt (van de hand) uit het paneel te steken.

1) waarschijnlijk zijn dit bepaalde versieringen

Het geheel is nagenoeg zo geschilderd, dat het van onderop gezien moet worden. Achter Sint Lucas staat iemand die op een dichter lijkt en een krans van kleef of klimopbladeren op het hoofd heeft. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het Maarten voorstelt, in die tijd naar het leven geschilderd. Ik weet echter niet of hij hiermede wilde te kennen geven, dat schilderen en dichten aan elkaar verwant zijn en schilders een poëtische, scheppende geest moeten hebben, of dat hij ermee wou beduiden, dat deze voorstelling zelf verdicht was. Er komt ook een zeer goed geschilderde engel met een brandende fakkel op voor. Het is mij niet bekend, dat er van Maarten stukken bestaan met lieflijker gezichten dan dit werk. Het bouwkundige element bestaat uit zeer vlakke muren. In de hoogte hing een papegaai in zijn korf. Onder aan het metselwerk had hij een door hem verdicht briefje geschilderd dat als met was bevestigd scheen, en waarop staat:

Tot een Memory is dese Tafel ghegheven
Van Maarten Heemskerck, die 't heeft gewracht,
Ter eeren S. Lucas heeft hy't bedreven,
Wy mogen hem dancken, by daghe, by nacht,
Van zyn milde gifte, die hier staet present:
Dus willen wy bidden, met alle onse macht,
Dat Gods gratie hem wil zyn ontrent.
Anno Duvst VC XXXII, ist volent

Den 23. Mey.

 
 

Dit stuk wordt (wat het wel waard is) nu nog door de overheid van Haarlem bewaard in het Prinsenhof in de zuidkamer, waar het door velen bezichtigd en geprezen wordt. Hij maakte het op zijn 43ste jaar, zoals men uit zijn geboortedatum kan opmaken. Toen is hij naar Rome gegaan, waarin hij reeds lang grote lust had, om de Antieken en de grote meesters van Italië te leren kennen. Daar aankomende vond hij, door een of andere aanbeveling, verblijf bij een kardinaal. Hij heeft zijn tijd ook niet verslapen of bij de Nederlanders verdaan met drinken en dergelijke, maar hij heeft heel veel gekopieerd, zowel naar de Antieken als naar de werken van Michel Agnolo(sic). Ook kopieerde hij veel ruïnen, bijwerk, en allerlei versiersels van de Antieken, die in deze stad van de schildershogeschool zo veelvuldig te zien zijn. Als het mooi weer was, ging hij gewoonlijk op deze wijze naschilderen. Op een keer, toen hij weer uitgegaan was om zich op de gebruikelijke wijze te oefenen, gebeurde het dat een van zijn kennissen, een Italiaan, buiten zijn medeweten in zijn kamer wist te komen, er twee doeken uit de ramen sneed, die hij, evenals Maartens kunstwerken uit de kisten, meenam.

Maarten van Heemskerck, Kop van Laocoón, ca 1535
Maarten van Heemskerck, Gezicht op het Forum Romanum, gezien vanaf de Palatijn, 1535. Detail
Toen Maarten thuiskwam, was hij zeer bedroefd. Maar daar men vermoeden op de man had, is Maarten naar hem toegegaan en kreeg hij de meeste van zijn dingen terug. Aangezien hij echter een vreesachtige natuur had en bang was dat hem door deze Italiaan iets kwaads zou overkomen, dorst hij niet langer in Rome te blijven. Daarom is hij op reis gegaan naar Nederland, toen hij slechts drie jaar in Rome was geweest. Evenwel, voor zo een korte tijd heeft hij veel goeds getekend en veel geld verdiend en meegebracht.
Toen Heemskerck nu weer in zijn vaderland terug was, had hij zijn Scorelachtige manier van schilderen veranderd, maar naar het oordeel van de beste schilders niet verbeterd, behalve dat hij de lichtpartijen niet meer zo scherp afgrensde. Toen een van zijn leerlingen hem vertelde, hoe men zeide dat hij eerst op zijn Scorels beter werkte dan nadat hij van Rome was teruggekomen, antwoordde hij: 'Mijn zoon, toen wist ik niet wat ik maakte.' (...) Heemskerck was met architectuur goed op de hoogte was en geneigd tot het aanbrengen van ornamenten, tegen het bekende spreekwoord in, dat hij zelf dikwijls in den mond had: 'Ieder schilder die wil gedijen, vermijde architectuur en opsierderijen.' (...)
 
Maarten van Heemskerck, Landschap met de ontvoering van Helena, 1535. Detail

Naakten schilderde hij zeer goed, ofschoon men soms zou kunnen aanmerken dat zij lijden aan de ons Nederlanders eigene dorheid of magerheid. Ook ontbreekt aan zijn gezichten soms een zekere innemende vriendelijkheid, die (zoals elders meer opgemerkt is) het werk van een kunstenaar zeer verfraait. Hij componeerde heel goed, ja, hij was een man die schier de hele wereld met zijn scheppingen vervuld heeft, en tevens een goed architect, wat aan al zijn werk overduidelijk te zien is. Er kwam ook geen eind aan, als men alle prenten wilde gaan opsommen die naar zijn ontwerpen zijn gemaakt, en wat al aardige zinspreuken de begaafde, wijsgerige Dirck Volkertsz. Coornhert verzon, die Maarten dan als prent uitgaf, hoewel hij zelf niet graveerde. Hij liet dat doen door verschillende 'plaatsnijders', voor wie hij verbazend veel mooie tekeningen maakte, o.a. voor genoemde Coornhert, wiens aanleg, verstand en handen hem in staat stelden alles te verstaan en uit te voeren, wat de mens vermag te verstaan en uit te voeren. Hij heeft een aantal dingen geëtst en gegraveerd, o.a. bijzonder zuiver en kunstig de 'historietjes uit het leven van de Keizer. (...) Van nature was hij geneigd tot vergaren en sparen, ook was hij zeer angstig en zo schrikachtig, dat hij in de top van de kerktoren klom om van daaruit de ommegang van de schutters te aanschouwen, want hij vreesde voor het schieten op plaatsen waar hij zich niet veilig achtte.

 
Maarten van Heemskerck, Landschap met de ontvoering van Helena, 1535. Detail
Altijd was hij bang op zijn oude dag tot armoede te zullen vervallen en hij droeg daarom tot aan zijn dood toe een groot aantal kronen verborgen in zijn kleren mee. Na de overgave van Haarlem wisten de Spanjaarden vele zijner werken in handen te krijgen, onder voorwendsel van ze te willen kopen, en ze zonden ze naar heeft bestudeerd en geschetst. Op de achtergrond is bijvoorbeeld de beroemde Ponte Sant'Angelo over de Tiber zichtbaar en ook de zuilen van Trajanus en Marcus Aurelius zijn aangeduid, naast vele andere herkenbare overblijfselen uit de oudheid. Heemskerck heeft de bewonderenswaardigheden van Rome kennelijk aangevuld met enkele van de zeven antieke wereldwonderen, want drie daarvan zijn met enige zekerheid herkenbaar. Rechts in de verte staat de Kolossus van Rhodos, achter de tempel van Venus is een Egyptische piramide zichtbaar en de basilica links van de obelisk zou de tempel van Diana in Ephesus kunnen voorstellen. Een dergelijk bouwsel komt ook voor in een reeks gravures van De Wereldwonderen die Heemskerck in 1572 ontwierp. De opdrachtgever van het schilderij moet een rijke, ontwikkelde Italiaan zijn geweest, of althans iemand met een moderne, Italiaanse smaak. Het onderwerp is misschien op te vatten als een huwelijksallegorie.  
Uit: Karel van Mander, Den Grondt der Edel vrij schilder-const. Vert. Hessel Miedema. Utrecht 1973

Karel van Mander schreef behalve zijn beroemde Schilderboeck met de levensbeschrijvingen van hem bekende schilders ook nog een vermanend leerdicht met allerlei raadgevingen aan jongeren die schilder wilden worden.

Vermaninghe aen d'aencomende Schilder-jeucht

Ca p.1 13. Nu dan, jullie jongelui die je zinnen op de schilderkunst hebt gezet, laat alle onnutte kinderachtige aanmatigingen varen; wil je de verblijfplaats van deze kunst binnentreden, dan moet je haar aanhangen en gedurig lief-hebben, want ze is jaloers en moet heel goed worden gediend. Om het veren bed moet je niet geven; de slaperige traagheid moet je vermijden, evenals de kruik van Bacchus en de pijlen van Cupido. 23. Dus, leerlustige geesten, ontloop wijselijk de dronkenschap met haar kwade gevolgen, waarvan het vermelden te lang zou duren en te onnut zou zijn, opdat de slechte reputatie van de kunst eens in de afgrond van de Styx 1) mag dalen, zoals 'een schilder is een gek', en opdat ook het populaire volks-spreekwoord 'Hoe schilder hoe wilder' ontoepasselijk mag worden en verkeren in 'Hoe schilder hoe stilder (rustiger)'. 24. Want men zou zeggen dat het de kunst moet sieren als sommige mensen zeggen: 't Is jammer dat deze fijne geest, zijn studie in aanmerking genomen, zo'n dronken, wilde en ruwe driftkop is en zo gauw en zo fel kwaad wordt'; maar (toch) doet zoiets menige vurige kunstliefhebber verkoelen, en ook laten sommige liefhebbers hun kinderen om die reden de kunst minder graag leren. 46. Nu je dit hoort, jongelui, betreed rad de weg van de arbeid, want aan het einde ligt het aangename resultaat. Schilder, teken, krabbel, beklad gerust heel wat papier/ Steel hebzuchtig armen, benen, rompen, handen, voeten.

1) in de Griekse mythologie rivier in de onderwereld

Het is hier niet verboden; wie willen die moeten wel de rol van Rapiamus spelen. Goed gekookte rapen is goede soep. 66. Ik zou je wel ten volle tot reizen opwekken, als ik maar niet vreesde dat je op de verkeerde weg zou kunnen raken. Want Rome is de stad waar, meer dan op andere plaatsen, de reis van de schilders veelal op gericht is, omdat het het hoofd is van de scholen van pictura, maar [het is ook] bij uitstek de plaats waar verkwisters en verloren zonen hun goed er door brengen. Men schrikt er voor terug, zijn kind die reis toe te staan. 69. Maar als je toch gaat reizen, laat het niet gebeuren zonder (dat) je (er zelf) zin (in hebt) en je ouders (je) toestemming (geven). Vermijd kleine herbergen en slecht gezelschap en laat niet zien dat je veel geld bij je hebt. Verzwijg ook dat je een verre reis doet. Wees eerzaam en beleefd, maak geen ruzie, heb altijd goed wat geld, maar wacht je er tegelijk voor, je eigen geringe landgenoten veel te lenen. 70. Leer overal de volksgewoonten kennen, het goede na te volgen en het slechte te ontlopen. Vertrek vroeg en zoek ook vroeg logies en inspecteer, om ziekten of ongedierte te vermijden, naarstig de bedden en lakens. Maar vooral: laat je nooit in met lichte vrouwen, want afgezien van de zonde zou je daardoor voor je leven geschonden kunnen worden. 75. Tot slot: denk er aan dat je niet terugkomt zonder datgene waar je tot je baat op uit gaat: breng uit Rome de juiste manier van tekenen mee en het goede schilderen uit de stad Venetië, waar ik uit tijdgebrek aan voorbij moest gaan. Want ik heb ook enige wegen bereisd en dat zal ik je - nu ik ophoud met mijn vermaning - even in het kort vertellen.

 
  Cap.2.,
3. De volmaaktheid van de tekenkunst moet voortkomen uit een goed verstand, en het verstand moet tot vermogen komen door oefening, en beklijven door aangeboren geest, die op een verheven plan geschikt is om (het verstand) te versterken, en (door) levendige waakzaamheid. Dat alles met een goed oordeel doet de kunstenaar in gedachte een ontwerpschets maken van alles wat hem mag goeddunken met de hand te schetsen. 6. Verder is het niet te versmaden, naar bestaande kunstwerken een figuur in de juiste stabiele stand te leren plaatsen, zonder wankelen, op één voet, waarop het lichaamsgewicht rust, zoals in (het hoofdstuk over) de juiste stand wordt aangegeven; laat op de staande voet de heup uitzwenken. Nu zou een groot meester in hoge mate dankbaar werk verrichten door, ten behoeve van jullie, jongeren, in prent een ABC-boek over de beginselen van onze kunst uit te geven.