![]() |
BRONNENBUNDELS |
Rembrandt van Rijn |
||
kunstenaarsbiografieën: Houbraken over Rembrandt Rembrandt ging niet naar Italië. Kennelijk vond hij het genoeg
prenten te verzamelen van het werk van de beroemde meesters. In zijn verzameling
bevond zich zelfs een originele Romeinse portretkop in marmer. Arnold
Houbraken die voor de Nederlandse kunstenaars van de 17de eeuw nog altijd
een belangrijke bron van informatie vormt, geeft een uitvoerige beschrijving
van Rembrandts werkwijze. Ook vermeldt hij waar Rembrandt naar Houbrakens
classicistisch inzicht in gebreke bleef. Hy was in opzicht van de konst ryk van gedachten, waarom men van hem niet zelden een menigte van verschelige schetzen over een zelve voorwerp ziet verbeelt ook vol van veranderingen zoo ten opzigt van de wezens, en wyze van staan, als in den toestel der kleedingen.(...) Maar een ding is te beklagen dat hy zoo schigtig tot veranderingen, of tot wat anders gedreven, vele dingen maar ten halven op gemaakt heeft, zoo in zyne schilderyen, als nog meer in zyn geëtste printkonst, daar het opgemaakte ons een denkbeelt geeft van al 't fraajs dat wy van zyne hand gehad zouden hebben, ingevallen hy yder ding naar mate van het beginsel voltooit hadde, als inzonderheit aan de zoo genaamde hondert guldens print en andere te zien is, waar omtrent wy over de wyze van behandelinge moeten verbaast staan; om dat wy niet konnen begrypen hoe hy het dus heeft weten uit te voeren op een eerst gemaakte ruwe schets, gelyk blykt dat hy gedaan heeft aan het pourtretje van Lutma dat men eerst in ruwe schets, daar na met een agtergront en eindelyk uitvoerig in print ziet. En dus ging het ook met zyne schilderyen, waar van ik 'er gezien heb, daar dingen ten uitersten in uitgevoert waren, en de rest als met een ruwe teerkwast zonder agt op teekenen te geven was aangesmeert. |
Uit: Arnold Houbraken,
De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen.
Amsterdam 1718-1721 |
|
En in zulk doen was hy niet te verzetten, nemende tot verantwoording
dat een stuk voldaan is als de meester zyn voornemen daar in bereikt heeft,
zoo ver dat hy om eene enkele parel kragt te doen hebben, een schoone
Kleopatra zouw hebben overtaant.(...) K.v. Mander verhaalt dat Michael
Angelo plag te zeggen: Dat alle schilderwerk, 't zy wat, of van wien gemaakt,
maar kinder- en beuzelwerk is, zoo niet alles naart leven geschildert
is, en datter niet goet of beter kan wezen, dan de natuur te volgen; over
zulks hy niet eenen enkelen streek deed, of hy zette het leven voor zig
&c. Van deze meening was ook onze groote meester Rembrant, stellende
zig ten grondwet, enkele naarvolging van de natuur, en alles wat daar
buiten gedaan werd was by hem verdacht. |
||
|
Rembrandt, De honderdguldenprent, ca 1647-49 | |
Hoe zal men 't daar mee maken? gy zult licht antwoorden: men kan het levend model gebieden te lachen, te schreyen &c. en op dusdanige wyze 't leven gebruiken. Ja, maar dan is 't ook wel schreyen dat m'er om lachen zou, en treurig zien of m'er mee spotte, om dat het lichaam de vereiste aandoening niet hebben kan zonder drift der ziele; en over zulks de wezenstrekken niet natuurlyk zyn; dewyl zy niet door aandrift der geesten, maar gedwongen het wezen ploojen. By gevolge kan door navolging van 't leven in dit opzicht onmogelyk voldaan worden aan de konst, maar het werk moet noodwendig gebrekkig blyven; om dat in het voorwerp vermist wort, 't geen in 't konstwerk wort vereist. Ook blyven vele gemoetsdriften zoo lang niet in stant; want de wezenstrekken straks op de minste veranderlyke aandoening van gedaanten verwisselen, zoo dat'er naau tyd is van naschetzen, ik laat staan van te schilderen, en by gevolge kan'er geen andere wyze bedagt worden waar door een konstoeffenaar in dezen opeicht zig bedienen kan, dan door een enkele bevatting en vast denkbeeld: of men moet zig bedienen van het vernuft van zulken, welke door vaste regelen en konst trekken elke byzondere gemoetsdrift tot leiding voor de leerbegerigen in plaatdruk de waerelt hebben meegedeelt. (...) |
||
'T is nootzakelyk dat men in de Accademie naart leven
tykent; dit zal yder met my toestemmen, en licht daar byvoegen: datmen
uit het leven, het leven leert kennen. 'T schynt fraay gezeit, Lezer,
maar oordeelt niet te voorbarig; want de meeste van de jeugt die hier
in Hollant naar 't naakte leven teekenen, teekenen zonder dat het hun
nut doet; omdat zy een zeker oordeel en kundigheit missen, dat voor af
moet gaan, zoo zy de vrugt van naar't leven teekenen willen genieten:
Hier in bestaande, I Dat zy zich niet genoeg gewennen het naateekenen
van fraje ltaliaansche en andere Printen en teekeningen. II. Dat zy zich
niet genoeg bevlytigen in het naateekenen van pleister, gevormt naar de
fraaiste antique, als ook boetzeerzels van de geagtste meesters, zoo veer,
dat zy hier door het schoone van het gemeene leeren onderscheiden.
|
||
III. Dat zy de Menskunde in den gront niet verstaan, dat
is al de spieren in het menschelyke lichaam niet kennen; om te weten hoe
deze en gene spieren door beweging en rekking der armen of beenen van
vorm veranderen, daar een pranging is opzwellen, daar een rekking is weder
in een langwerpige of hoekige gedaante verkeeren. Het spreekwoort: men
moet beslagen ten ys komen, komt hier te pas. Want zonder deze voorbereidzelen
kan 'er niet een voetstap in de konst gevordert, noch het oogmerk dat
men voor heeft met naart naakte leven te teekenen bereikt worden. Wilje
nu de rede weten waarom? de menschelyke lichamen verschelen van malkander
hier in, dat de Musculen of spieren zig in 't eene lichaam veel duidelyker
vertoonen dan in 't ander. Wat zal nu iemant onbedreven in de Menskunde
(wanneer de spieren zig door een flaauwe en twyffelagtige tint vertoonen)
daar van maken? zulk een zal niet wetende wat hy ziet, ook op het papier
brengen 't geen hy niet en weet wat het is, of waarom dat het zoo is,
en by gevolge zoo onzeker of 't gedroomt ware.
|
||
Daarentegen die zich des verstaat, en de spieren in hare beweginge
plaats, en gedaante kent, weet van de twyffelagtigste ontdekkinge zig
te bedienen. Dusdanige leidingen tot de konst heeft C. le Brun 1), opziender van de Academie des Konings van
Vrankryk, in gebruik gebragt, en veel fraje geesten en berugte schilders
daar uit voortgeteelt. (...) Rembrant (om een einde van dit pleit maken)
wilde zig aan geene regelen van anderen binden, en noch min de doorluchtigste
voorbeelden volgen van die, welke met het schoone te verkiezen zich
zelven eenen eeuwigen roem gemaakt hebben; maar vernoegde zig met het
leven te volgen, zoo als het hem voorkwam, zonder eenige keur daar ontrent
te maken. Waarom ook de brave Dichter Andries Pels, heel geestig van
hem zeit in zyn Gebruik en Misbruik des Tooneels. P.36 dat hy,(...) |
||
|
De groote Rembrand, die 't by Titiaan, van Dyk |
|
![]() |
Rembrandt, Naakte vrouw, ets. 1631 |
|
|
Ik prys deze vryborstigheit in Pels, en verzoek dat de
lezer myn openhartig oordeel ook zal ten besten duiden, als niet geschiet
uit haat tegen des mans werk, maar om de verschelige begrypen, en onderscheiden
behandelingen der konst met elkander te vergelyken, en den leerbegerigen
tot naarvolging van het prysselykste aan te sporen. Want buiten dit moet
ik zeggen met den voorgemelden Dichter:
En doorzigt alzo min, als tusschentydte, woog, Noch wikte met de kunst, maar op de schyn van 't oog. Wat was 't een schade voor de konst, dat zig zoo braaf Een hand, niet beter van haare ingestorte gaaf Bedient heeft! Wie had hem voorby gestreeft in 't schilderen? Maar ag! Hoe grooter geest, hoe meer hy zal verwildren, Zoo hy zig aan geen grond, en snoer van regels bindt, Maar alles ut zig zelf te weten onderwindt! Doch dit alles overgeslagen; zyn konst werd zoodanig in zyn tyd geacht en gezogt, datmen hem (als het spreekwoort zeit) moest bidden en geit toegeven. Vele jaren agter den anderen heeft hy het met schilderen zoo drok gehad dat de menschen lang naar hunne stukken moesten wagten, niettegenstaande dat hy met zyn werk vaardig voortging, inzonderheit in zyn laatsten tyd, toen het 'er, van na by bezien, uitzag of het met een Metzelaars truffel was aangesmeert. |
|
|
Lucas van Leyden, De triomf van Mordechai |
|
Pieter Lastman, De triomf van Mordechai, 1624 |
![]() |
|
![]() |
Rembrandt, De Poolse ruiter | |
Rafaël, Portret van Baldassare Castiglione, ca 1514-15 |
![]() |
|
![]() |
Titiaan, Mansportret | |
Rembrandt, Tekening naar Rafaëls portret van Castiglione, 1639 d. |
![]() |
|
![]() |
Rembrandt, Zelfportret 1640 | |
Rembrandt Zelfportret leunend op zijn arm, ets. 1639 |
![]() |
|
Een speciale plaats in zijn werk nemen de landschapstekeningen van
Rembrandt in. Op het eerste gezicht lijken ze ter plekke getekend, maar
ze blijken bij nader inzien selectiever dan op het eerste gezicht lijkt. Rembrandt heeft 26 landschapsetsen gemaakt. Minder bekend is dat er zo'n 200 landschapstekeningen van hem bewaard zijn gebleven. Op elk van de kleine intieme tekeningen van zo'n twintig centimeter lang en vijftien hoog raakt men onder de indruk van de manier waarop Rembrandt op zo'n klein oppervlak zo'n overtuigende werkelijkheid van Amsterdam en omgeving heeft weten op te roepen. De tekeningen maken de indruk van een grote spontaniteit. Of hij nu met krijt, rietpen of penseel werkte, het zijn trefzekere lijnen die onmiddellijk de indruk geven dat hier de plaats en het tijdstip in zijn essentie gevangen zit. Zo is het daar op zo'n moment en niet anders, dat gevoel krijg je. |
Uit. Roelof van
Gelder, Geheugensteuntjes aan de Amstel. In: NRC Handelsblad 9 oktober 1998 |
|
Rembrandt, Aan de Amstel bij Ouderkerk |
![]() |
|
Het is het resultaat van
een uiterst geconcentreerde manier van kijken en van een feilloos gebruik
van de tekenmiddelen. In één lijn kon hij een dijkje oproepen
met ernaast een ondergelopen weiland. (...) In Rembrandts schilderijen draait
alles om de mens. Bij zijn tekeningen is het precies omgekeerd. Daar gaat
het om de natuur en om de bebouwing, het liefst met zo weinig mogelijk mensen.
En ook: met zo min mogelijk geluid. Het is er altijd stil en dat is vreemd.
Amsterdam was in Rembrandts tijd een bruisende metropool. Maar hoe we ook
kijken, op zijn tekeningen van Amsterdam is niets te zien van commercieel
gewoel. Geen volle markten, geen drukte op de Dam, geen geschreeuw op de
Beurs. We zien geen volle kades en van de haven, destijds omschreven als
'een woud van masten', is hooguit in de verte een glimp te zien. Koetsen
en karren, een bron van ergenis wegens hun herrie, ontbreken. Ook van de
vele industrieën is geen spoor te bekennen. Alleen de vele molens op
de stadswallen wijzen op activiteit die met lawaai gepaard kan gaan. Daar
komt nog bij dat Rembrandt ook vrijwel geen aandacht heeft besteed aan de
vele nieuwbouw in de stad. Toch werden er in zijn tijd volop nieuwe eilanden
aangeplempt en grachten gegraven. |
||
Grachtenhuizen verrezen en niet te vergeten begon in 1648 de bouw van het nieuwe stadhuis. Niets van dat alles. Wel had hij een sterke voorkeur voor de oudere grote vervallen gebouwen, zoals de Montelbaanstoren, de Waag op de Nieuwmarkt, de ruïnes van het in 1652 afgebrande stadhuis. Zelfs maakte hij de gebouwen 'ouder' en liet hij nieuwe torens en spitsen weg. Op de paar schetsen van de nieuwe grachten concentreert hij zich niet op de moderne, geometrische strakke vormen van kades en bruggen, maar verdoezelt hij die juist door slingerende lijnen, zodat ze een oudere, wat vervallen indruk maken. De tekeningen en etsen die Rembrandt buiten de stad maakte, hebben als onderwerp een opeenhoping van bebouwing en bomen in een verder leeg landschap van weilanden, lucht en water. Ook hier zijn net als in de stads-gezichten, levende wezens ondergeschikt. Alleen vluchtig aangeduid komen wel mensen voor, een enkele koe, een paard of een hondje. De architectuur en het land gaan bijna organisch in elkaar over. Of het nu een bruggetje, een buitenhuis, een boerderij, een hooiberg of een nederig stulpje is, vorm en materiaal zijn hier vergroeid met het weiland, met de dijk met het wilgenbosje, met riet en gras. | ||
Voor Rembrandt vormden prenten van beroemde kunstwerken een bron van
informatie en inspiratie. Daardoor was hij zeer goed op de hoogte van
de Italiaanse kunst zonder ooit in Italië geweest te zijn. Rembrandts Laatste Oordeel naar Leonardo da Vinci's fresco Met deze tekening maakt Rembrandt het voor iedereen duidelijk hoezeer
hij Leonardo's Laatste Avondmaal bewonderde - maar dat niet alleen: de
tekening (in rood krijt) getuigt ook van zijn verlangen om zijn eigen
creatieve vermogen te toetsen aan datgene wat Leonardo tot stand had gebracht.
Rembrandt kopieerde een gravure van het Laatste Avondmaal, aanvankelijk |
Uit: E. Haverkamp Begemann,
Creative Copies. Londen/Amsterdam 1988 |
|
Prent naar Het Laatste
Avondmaal van Leonardo da Vinci |
![]() |
|
![]() |
Rembrandt Het Laatste Avondmaal naar Leonardo da Vinci | |
Hij veranderde ook de figuur van Christus: hij zette hem rechtop en gaf hem een kortere nek waardoor hij een expressiviteit kreeg die de Christus van Leonardo miste. Judas - de vierde van links - deinst achteruit en op die manier gaf Rembrandt hem de psychologische spanning die overeenkomt met zijn rol in het drama. Niet alleen elke figuur afzonderlijk werd door Rembrandt 'intenser' gemaakt, ook de scène in haar geheel. Door de ruime hal weg te laten, worden tafel en figuren als het waren naar voren geduwd; in Leonardo's 'Cenacolo' maakt de groep een kleine indruk en zitten de figuren meer in de ruimte. Gezien de afkeer van symmetrie, die we van Rembrandt kennen, is het niet verwonderlijk dat hij Christus links van het midden neerzette en het klassieke evenwicht van Leonardo's voorstelling nadrukkelijk veranderde door een baldakijn schuin boven in plaats van recht boven Christus te tekenen. Het effect is dat de beschouwer het gevoel heeft op een andere plaats te staan dan bij Leonardo's tafereel: dáár is de suggestie dat men recht voor de tafel staat en bij Rembrandt staat men meer naar links. | ||
Rembrandts werkplaats De leerlingen moesten hun schetsboeken rechtop houden tijdens het tekenen opdat, zoals Rembrandts leerling Samuel van Hoogstraeten later schreef, 'gij uw oog en hooft in het opzien niet te veel hebt op te slaen'. Of Rembrandt zijn gevorderde leerlingen of knechten ook minder belangrijke partijen in zijn eigen werk liet schilderen is niet bekend. Een dergelijke suggestie is tot dusver nogal heftig afgewezen, echter eerder op grond van negentiendeeeuwse opvattingen over het heilige kunstenaarschap van Rembrandt, waar dergelijke handelingen niet in zouden passen, dan op grond van feitelijke gegevens. Zolang het tegendeel niet is bewezen, zou men er beter aan doen aan te nemen dat Rembrandt in dit opzicht niet afweek van algemeen geldende gebruiken in de zeventiende eeuw en wel degelijk zijn leerlingen inschakelde bij zijn opdrachten. Onder Rembrandts leerlingen bevonden zich niet alleen toekomstige schilders, maar ook jongelieden van goeden huize die zich in de tekenkunst wilden bekwamen, zoals bij een goede opvoeding hoorde. |
Uit: Bob Haak, De Nederlandse
schilderkunst in de gouden eeuw. Amsterdam 1984 |
|
Uit: Josua Bruyn,
Rembrandts werkplaats: functie en productie. in: Cat. Rembrandt, De Meester
en zijn Werkplaats. Amsterdam 1992 |
Rembrandts atelier lijkt in hoofdzaak jonge schilders te hebben aange-trokken die al enkele jaren bij een andere meester hadden gewerkt, bij wie zij de grondslagen van het vak hadden geleerd, te beginnen met tekenen. Wij kunnen dit afleiden uit de levensbeschrijvingen van leerlingen van Rembrandt die zo bekend waren geworden dat ze bij hun leven of nadien in boeken werden genoemd. Het geldt echter niet voor Rembrandts vroegste leerlingen, uit de tijd toen hij in Leiden werkte en nog niet zo beroemd was als later in Amsterdam. (...) Govert Flinck was waarschijnlijk al een volleerd schilder toen hij in 1633 op achttienjarige leeftijd in Rembrandts Amsterdamse atelier kwam werken. Volgens de levensbeschrijving die Arnold Houbraken van hem geeft is hij slechts één jaar bij Rembrandt gebleven. Ferdinand Bol, een tweede bekende leerling van Rembrandt uit de jaren dertig, was vermoedelijk in Utrecht opgeleid. (...) Hij moet ten minste twintig jaar zijn geweest toen hij bij Rembrandt kwam en heeft zich, te oordelen naar zijn gesigneerde en gedateerde werk, pas in 1641, toen hij vijfentwintig jaar was, als zelfstandig meester in Amsterdam gevestigd. (...) | |
Een enkele maal werd een jonge kunstenaar aangenomen die nog in een vroege fase van zijn opleiding verkeerde. Zo was Samuel van Hoogstraeten nog geen veertien jaar toen hij in 1640 uit Dordrecht naar Amsterdam kwam. 1...1 In zijn in 1675 gepubliceerde 'Teutsche Academie' putte de Duitse schilder en schrijver Joachim Sandrart ten dele uit herinneringen aan de jaren omstreeks 1640, die hij in Amsterdam had doorgebracht. Hij weet te melden dat Fortuna Rembrandt niet alleen met aanzienlijke rijkdommen had gezegend, maar ook'zijn woning in Amsterdam met welhaast ontelbare voorname kinderen tot onderwijs en opleiding had gevuld.' Hun schilderijen en prenten (zo vervolgde Sandrart) brachten Rembrandt niet alleen aanzienlijke sommen gelds op, jaarlijks wel 2000 of 2500 gulden, nog afgezien van de honderd gulden leergeld die ze per jaar moesten betalen. |
||
Rembrandtleerling, Tekenen naar naaktmodel in Rembrandts atelier, ca 1645-50 |
![]() |