![]() |
BRONNENBUNDELS |
Een alternatieve kunstopleiding: Ateliers '63 Uit het volgende fragment blijkt hoe de opzet van Ateliers '63 in
sterke mate het stempel droeg van de kunstenaars die aan de wieg van deze
instelling stonden. Wessel Couzijn en Ateliers'63 In 1963 besloot een kleine groep beeldende kunstenaars tot de oprichting van een 'schooltje' dat aanvankelijk Academie '63 werd genoemd. Enige jaren later werd die naam veranderd in Ateliers '63, om iedere schijn van overeenkomst met het reguliere kunstvakonderwijs te vermijden. Tot de oprichters behoorde, naast Mari Andriessen, Nic Jonk, Ger Lataster en Theo Mulder, ook Wessel Couzijn, die later, van 1977 tot aan zijn dood in 1984, tevens directeur was van dit in Haarlem gevestigde instituut. Achter het initiatief tot oprichting stond, zoals Couzijn later wel memoreerde, niet zozeer het idee om een alternatief te scheppen voor het bestaande kunstvakonderwijs (al kreeg Ateliers '63 van lieverlede die functie), alswel de wens om tegemoet te komen aan de vaak kenbaar gemaakte behoefte van jonge kunstenaars om een tijdlang te werken onder de hoede van oudere en meer ervaren kunstenaars. |
Uit: Marcel Vos,
Wessel Couzijn en Ateliers '63. in: Couzijn beeldhouwer/ sculptor. Weesp
1986 |
|
Ongetwijfeld klinkt hier een echo door van het oude meesterleerlingbeginsel, al moet ter voorkoming van misverstanden meteen worden gezegd, dat een met dat beginsel samenhangend systeem van hiërarchische waarden en verhoudingen bij de initiatiefnemers geen enkele rol speelde. Wat wel een rol speelde was het idee van een directe en op persoonlijke omgang gebaseerde atelierpraktijk. Immers, een in de werkelijkheid van het kunstenaarschap gewortelde atelierpraktijk was in de klassieke Academies voor Schone Kunsten zo op de achtergrond geraakt, of zelfs in nevelige verten verdwenen, dat juist het enthousiasme van de meest getalenteerde leerlingen al snel werd geremd, hetgeen het rendement van genoemde instituten tot een schrijnend laag niveau had doen slinken. Niet verdwenen echter was de behoefte van beginnende kunstenaars aan een praktijkomgeving waarin het maken van een beeld of schilderij als een organisch proces werd opgevat, dat wil zeggen als een eenheid van hart, hoofd en handelen. In de oude academies was door een proces van eeuwen de praktijk van het kunstenaarschap versnipperd geraakt in een hybridisch stelsel van vakken en technieken, eisen en methoden, leerjaren en programma's. |
||
Couzijn heeft zijn afkeer van de klassieke kunstopleiding nooit onder stoelen of banken gestoken. Hij wist waarover hij sprak, hij kende het oude systeem van binnenuit, hij was zelf klassiek geschoold. In een vraaggesprek met Renate Rubinstein formuleerde hij zijn kritiek ooit als volgt: 'Ik heb zelf een klassieke opleiding gehad aan de Rijksakademie, maar ik geloof nu dat het verloren tijd is. Die opleiding is gebaseerd op dingen die voorbij zijn. Je dwingt een leerling van de twintigste eeuw om in de huid van vroeger eeuwen te kruipen. Als hij daarna zelf iets wil maken, moet hij eerst afleren wat hij geleerd heeft. Dat remt het proces.' Bij een andere gelegenheid merkte hij op dat de 'academie oude stijl een ramp is voor jonge mensen', en op weer een andere plaats zei hij: 'De techniek is niets, die kun je leren, maar als je dat onder de knie hebt, ben je nog geen kunstenaar, hoogstens een vakman, een artisan. Bij een kunstenaar gaat het er alleen om wat-ie wil, wat ie te zeggen heeft. De technische mogelijkheden passen zich aan bij zijn talent, zijn techniek ontwikkelt zich langs lijnen van wat hij wil uitdrukken.' |
||
In deze en soortgelijke uitspraken oefent Couzijn, evenals zovele andere moderne kunstenaars, scherpe kritiek uit op de overwaardering van technische vaardigheden in het klassieke kunstonderwijs. Een overwaardering die, op zichzelf voortvloeiend uit het eeuwenlange primaat van het natuurgetrouw afbeelden, steeds dramatischer vormen had aangenomen en zelfs leidde tot het fatale misverstand dat techniek opgevat zou kunnen worden als een zelfstandige grootheid, als een neutraal en gefixeerd geheel van aan te leren handelingen waar een jonge kunstenaar te zijner tijd leven zou kunnen inblazen. Geen uitspraak is klassieker dan de vaak herhaalde opmerking van professoren in het hoger kunstonderwijs: leer eerst maar eens technieken, dan kun je later wel zien wat je ermee doet. Zonder te willen vervallen in een onderwaardering van technische vaardigheid, moet men toch constateren dat bij een omkering van doel en middel, techniek de valkuil wordt van het kunstenaarschap. Vakmanschap, hoe waardevol ook, heeft in eerste instantie betrekking op conventies en tradities. Als zodanig is vakmanschap niet neutraal, maar een in kunnen omgezette zienswijze. |
||
Deze zienswijze kan weliswaar door eindeloze herhaling
uitgesleten raken tot een holle vorm, maar nooit kan men bij behoud van
dezelfde techniek die holle vorm opnieuw bezielen. De Franse filosoof
Alain deed ooit de scherpe observatie dat iedere techniek een noodlottige
neiging vertoont om juist het idee waarvoor ze werd ontwikkeld uit te
wissen. Zo ook in de kunst. Als niet steeds in de ontwikkeling van een
kunstenaar de hele persoon met hart en ziel in het geding is, dan verwordt
techniek al snel tot een dodelijk schema van geroutineerde handelingen.Techniek
die niet gevoed wordt door liefde, maar door ijdelheid en gemakzucht,
vormt de basis van alle academisme. Het enige criterium voor een goede
techniek ligt niet in haar moeilijkheidsgraad, maar in haar functie, dat
wil zeggen in haar zinvolle verband met een vitale uitdrukkingsvorm. Met
de techniek van Ingres kan men nu eenmaal geen Monet maken en met de techniek
van Rodin geen Richard Long. (...)
|
||
Het idee van Ateliers'63, zoals dat werd uitgewerkt in het brede spectrum van de beeldende kunst in de twintigste eeuw, is steeds gericht geweest op een belangeloze overdracht van ervaring binnen een strikt individuele vorm van begeleiding. Wat Couzijn en collega's voor ogen stond was een verzameling ateliers waarin jonge kunstenaars zich in alle vrijheid konden voorbereiden op een zelfstandige beroepspraktijk een kunstenaarsinstituut dus en geen onderwijsinstelling. Ateliers '63 heeft dan ook nooit een expliciet systeem van onderwijskundige of pedagogische gedachten ontwikkeld zoals het Bauhaus in Duitsland dat destijds wel heeft gedaan. De kunstenaars die als begeleiders bij de Ateliers betrokken zijn, stemmen ondanks hun vaak zeer uiteenlopende opvattingen over kunst in één ding overeen, in hun overtuiging namelijk dat talentvolle jonge kunstenaars niet zozeer gebaat zijn bij een onderwijskundig systeem waarin leraar en leerling gebonden zijn aan een programma, alswel bij een atelierpraktijk die gebaseerd is op gemeenschappelijke beroepsinteresse en persoonlijke omgang. |