BRONNENBUNDELS
 


De Académie royale in Parijs

In Frankrijk werd de Académie een instrument voor de centralistische politiek van de staat. De kunstenaar Charles Le Brun speelde daarin een belangrijke rol.

In het midden van de 17de eeuw stond het gildebestuur nog steeds op zijn oude rechten. Maar al vanaf het begin bestond er een uitzonderingspositie voor kunstenaars die in koninklijke opdracht werkten. Zij werden niet gehinderd door gildeverplichtingen, beperkingen en toezicht. Vooral toen koning Hendrik IV Parijs op grote schaal liet verfraaien was het aantal van deze kunstenaars sterk toegenomen. Zij konden beschikken over gratis ateliers en huisvesting in het Louvre en andere koninklijke gebouwen. Tot deze kring van bevoorrechte kunstenaars behoorde Charles Le Brun. (...) Le Brun wilde het monopolie van het gilde breken en kwam in 1648 met statuten voor een academie in Parijs. (...) In een mum van tijd was de organisatie voor deze academie zo ver dat er een inaugurele openbare zitting kon worden gehouden. De Koninklijke Academie voor Schilder- en Beeldhouwkunst was een feit. In de woorden van (waarschijnlijk) Henri Testelin, de eerste secretaris, 'een buitengewone bijeenkomst van personen uit diverse (maatschappelijke) klassen: er waren liefhebbers van de schone kunsten, onder wie velen van hoge rang; er waren de meest vooraanstaande schilders en beeldhouwers, er waren de kunstenaars die in opdracht van de koning werkten en tenslotte de jonge studenten'.

Uit: Thomas E. Crow, Painters and Public Life in eighteenth century Paris. New Haven/Londen 1985
Tekenschool in de 18de eeuw. Het model poseert op een draaischijf.

Zo was in één klap een nog middeleeuwse organisatie, gericht op ambacht en handel, officieel ondergeschikt gemaakt aan een organisatie waarin de meest opvallende kenmerken en belangen van het gildeleven niet alleen ontbraken maar uitdrukkelijk verboden waren. Volgens de wet konden academieleden er geen winkel op na houden en hun werken mochten zelfs niet zichtbaar zijn in de vensters van hun ateliers. Alle feesten en rituelen die van het gilde evenzeer een feestelijke en religieuze broederschap maakten als een toezichtsinstantie op het ambacht zelf, werden in de ban gedaan. Daarvoor in de plaats bood de Academie een regime van beschaafd gedrag, 'liefde voor de kunst, geleerdheid, plichtsbetrachting en eensgezindheid'. Terwijl de gilden het merendeel van hun gemeenschapsgelden besteedden aan onbetamelijke en vulgaire pleziertjes, althans in de ogen van de hooggestemde academici, stelde de academie daarvoor in de plaats de gezamenlijke studie naar levend model. De vestiging van een reguliere tekenschool met modellen, wat te duur was voor een meester alleen, was en bleef de voornaamste bestaansreden van de academie. De superioriteit van de Italiaanse schilderkunst werd verklaard doordat men daar meer gelegenheid had om naar het leven te tekenen en dat gevoel werd blijkbaar gedeeld door de leerlingkunstenaars in Parijs. (...)

Bovendien werkten kunstenaars niet meer onder de directe verplichting aan een koninklijke of prinselijke beschermer. Er was nu een tussenpersoon die door de staat werd ondersteund en belast was met het handhaven van een serie standaarden. Elke wens van de kant van de opdrachtgever om ieder aspect van het werk te dicteren werd daarmee de kop ingedrukt. (...) Vanaf 1666 waren Colbert en de lekenleden die hij had geïnstalleerd er vooral op gebrand dat de formele, maandelijkse 'conferenties' het middelpunt van de verantwoordelijkheden van het genootschap bleven en dat geïnteresseerde amateurs daar volledig en vrij aan de discussies konden deelnemen zonder tijdslimiet. De instelling in 1661 van de Grand Prix voor studenten en de gewoonte de winnaars voor verdere studie naar Rome te sturen, kwamen overeen met het doel van deze bijeenkomsten. Zo was men ervan verzekerd dat het toekomstig leiderschap van de academie gevormd werd binnen een internationale gemeenschap van kunstenaars die bedreven waren in de theorie en veraf stonden van de druk van de bekrompen thuismarkt. (...) Vóór 1648 bestond er in Parijs alleen een heel marginale discussie over schilderkunst. Alleen al het feit dat de uitvoering handenarbeid vergde, was genoeg om de schilderkunst uit te sluiten van serieuze intellectuele beschouwingen. De pogingen van eerdere Italiaanse theoretici om te bewijzen dat dat anders lag, hadden in Frankrijk weinig indruk gemaakt.

Charles Le Brun (1619-1690) kreeg in Parijs een opleiding in de beeldende kunsten. AI in 1638 werd hij tot peintre du roi' benoemd. Tijdens een lang verblijf in Rome raakte hij onder de indruk van het Romeinse kunstleven. Terug in Parijs behoorde hij tot de oprichters van de Academie als verzamelpunt voor de meer theoretisch geinteresseerde kunstenaars. Vele
jaren voerde Le Brun er de boventoon. Tot zijn plichten behoorde het houden van kunstkijkdagen en het organiseren van lezingen (conférences) voor een groot publiek, maar ook de leiding van de Gobelinswerkplaatsen. Omstreeks 1660 begonnen de belangen van de staat onder minister Colbert en die van de Académie steeds meer parallel te lopen.

Bij het vertellen van een geschilderd verhaal is de gelaatsuitdrukking van groot belang. Le Brun wijdde er uitgebreide studies aan. Dit fragment komt uit een door hem gehouden voordracht over dit onderwerp.

Uit: Charles Le Brun, Lezing over expressie. Uitgegeven in Amsterdam 1698

Over expressie in het algemeen en expressie in het bijzonder

Expressie is naar mijn mening een ongekunstelde en natuurlijke gelijkenis (natuurgetrouw) van de zaken die moeten worden voorgesteld. Ze is onontbeerlijk en doet zich voor in alle aspecten van de schilderkunst. Een schilderij kan niet volmaakt zijn zonder expressie. Expressie markeert het ware karakter van ieder ding. Hierdoor kan de aard van lichamen onderscheiden worden; de figuren lijken te bewegen en alles wat is voorgewend lijkt de waarheid. Expressie zit zowel in de kleur als in de tekening en ze moet ook aanwezig zijn in de weergave van landschappen en in de ordening van de figuren. (...) Expressie is ook een onderdeel dat de emoties van de ziel laat zien en de effecten van de hartstochten zichtbaar maakt. (...) In de eerste plaats is hartstocht een emotie van de ziel, die ligt in het gevoelsgebied van het lichaam. Zij jaagt na wat de ziel denkt dat goed voor hem is en ontvlucht wat hij slecht vindt; wat de passie veroorzaakt in de ziel roept gewoonlijk activiteit op in het lichaam.

Daar het dus waar is dat de meeste hartstochten van de ziel lichamelijke activiteit voortbrengen, zouden we moeten weten welke handelingen van het lichaam de hartstochten tot uitdrukking brengen en wat die handelingen zijn. Actie is niets anders dan de beweging van een lichaamsdeel en de verandering treedt alleen op door een verandering in de beweging van de spieren; spieren worden slechts in beweging gebracht door de zenuwuiteinden die over hen heen lopen. De zenuwen komen alleen in beweging door de energiestromen in de holten van de hersenen. De hersenen kunnen alleen energiestromen krijgen door het bloed dat voortdurend door het hart stroomt en daar wordt veranderd en gezuiverd, zodat het een bepaalde subtiele vloeistof produceert die naar de hersens wordt gebracht en deze vult... Het is daarom de juiste plaats om iets te zeggen over de aard van deze hartstochten om ze beter te begrijpen, voordat we spreken over hun uiterlijke bewegingen. We zullen beginnen met bewondering.


 

De samengestelde hartstochten. Bewondering
Bewondering is de eerste en meest milde vorm van alle hartstochten. Zij veroorzaakt de minste verstoring van het hart. Het gezicht verandert ook weinig en als er al een verandering optreedt, zit die alleen in het optrekken van de wenkbrauwen, maar dit optrekken zal aan beide kanten even hoog zijn. Het oog zal iets wijder open zijn dan gewoonlijk, de pupil bewegingloos in het midden van de oogleden, gefixeerd op het object dat onze bewondering opwekt. De mond staat ook gedeeltelijk open, maar drukt niet meer spanning uit dan de andere delen van het gezicht. Deze hartstocht levert alleen een bewegingsspanning op, zodat de ziel tijd krijgt om na te denken over wat hij moet doen en om zorgvuldig het object van zijn bewondering te beschouwen; want zelfs een zeldzaam en buitengewoon respect komt voort uit de aanvankelijk eenvoudige emotie van de bewondering.

Charles Lebrun,
a. eenvoudige
bewondering
b.verbazing
eenvoudige emotie
c. verbazing met angst
d. hevige emotie

Charles Le Brun, wanhoop

Boosheid
Als boosheid bezit neemt van de ziel heeft hij die deze emotie ervaart, rode en gloeiende ogen, een heen en weer schietende en fonkelende pupil, beide wenkbrauwen nu eens omlaag, dan weer omhoog getrokken, diepe rimpels in het voorhoofd, rimpels tussen de ogen, wijdopen neusgaten, de lippen op elkaar geperst, de onderlip iets over de bovenlip, zodat de mondhoeken een beetje open blijven om een wreed en laatdunkend lachje te vormen. Hij schijnt te knarsen met zijn tanden, zijn mond vult zich met speeksel, zijn gezicht is gezwollen en bleek met rode vlekken, de aderen van zijn slapen, voorhoofd en nek zijn opgezwollen en puilen uit, zijn haar staat recht overeind. Wie deze hartstocht ervaart lijkt meer zichzelf op te blazen dan te ademen, omdat het hart onder druk staat van de toevloed aan bloed die het te hulp komt. De boosheid wordt soms gevolgd door woede en wanhoop.