BRONNENBUNDELS
 


De académie in de 19de eeuw

Het volgende fragment komt uit een toespraak die de schilder Bouguereau hield op de jaarlijkse bijeenkomst van de vijf academies van het lnstitut de France in 1885. Hierin blijft hij vasthouden aan zijn conservatieve opvatting over het kunstonderwijs, maar legt wel de nadruk op de praktijkervaring. Bouguereau zelf werd met Cabanel beschouwd als symbool bij uitstek van de Franse officiële schilderkunst in het laatste kwart van de 19de eeuw. Hij won onder andere de hoogste Prix de Rome, verwierf het Légion d'Honneur en de Grote Eremedaille en was lid van het lnstitut de France. Hij exposeerde meer dan vijftig maal in de Salon en gaf ruim 25 jaar les aan de École des Beaux-Arts.

Uit: Marius Vachon, W. Bouguereau, Parijs 1900

Ik geloof dat de theorie niet zo'n tirannieke rol zou moeten spelen in de elementaire opleiding tot kunstenaar. Gedurende de ontvankelijke jeugdjaren moeten juist oog en hand geoefend worden. Zodra onze leerlingen weten hoe ze moeten tekenen en gebruik moeten maken van de concrete werkmethoden van hun kunst, zodra zij het soort kunst hebben gekozen waarheen hun smaak en aanleg hen drijven, zullen ze de behoefte voelen om juist datgene wat hun werk nodig heeft speciaal te gaan bestuderen. Men kan altijd de extra kennis verwerven die bij de productie van een speciaal kunstwerk komt kijken, maar nooit- en ik leg grote naduk op dit punt- kunnen wil, volharding of onbuigzaamheid in iemands rijpe jaren een gebrek aan praktijkervaring compenseren. Kan men een diepere ellende bedenken dan die een kunstenaar ervaart die de vervulling van zijn droom in gevaar gebracht ziet door zijn onvermogen in de uitvoering?

W. Bouguereau, De geboorte van Venus, 1879

Wie alles vanaf het begin wil leren blijft zijn hele leven een leerling; hij zal ongetwijfeld zeer geleerd worden, maar hij zal nooit het einddoel van zijn kunst bereiken dat neerkomt op producten maken; hij zal zijn originaliteit onderdrukken en zijn verbeelding geen tijd geven zich te ontwikkelen. Wij moeten ons niet op een dwaalspoor laten brengen door de waan even grote mannen af te leveren als die uit de Renaissance, als Leonardo da Vinci, Rafaël en Michelangelo. Zij torsten op hun reuzenschouders het gewicht van elke tak van wetenschap. Zij waren de buitengewone producten van ongewone omstandigheden, het resultaat van een mysterieuze kracht. Maar ook de moderne kunst zal namen nalaten die het waard zijn voor het nageslacht bewaard te worden; want ook zij zoeken toch minstens naar het Schone, het Uitdrukkingsvolle en het Ware in de natuur. (...)

De Oudheid onthult wat een onuitputtelijke bron van afwisselende inspiratie de natuur is. Met een relatief klein aantal elementen - een hoofd, een buste, armen, een torso, benen, een buik - hoeveel meesterwerken heeft zij daarmee niet geschapen! Waarom dan nog zoeken naar andere dingen om te schilderen of te beeldhouwen? (...) Ik ben erg eclectisch zoals u ziet. Ik aanvaard en respecteer de schilderscholen voor wie de basis van hun leer de oprechte studie naar de natuur en de zoektocht naar het ware en schone is. Wat betreft de impressionisten, de pointillisten enzovoort, met hen kan ik niet praten, ik begrijp ze niet. Ik zie niet wat zij zien of beweren te zien. Dat is de enige reden voor mijn negatieve opinie over hen!