BRONNENBUNDELS
 


De industriemarkt van het Bauhaus

De Duitse verlichtingsindustrie deed in de jaren '20 geavanceerde research naar verlichting van fabrieken en kantoren. De introductie van bedrijfsmatige technieken en vormen voor de huishoudelijke markt was daarom niet moeilijk, hoewel er ontwerpers van het kaliber van een Marianne Brandt voor nodig waren om aan te tonen dat de esthetiek van de fabriek ook van belang kon zijn voor de huishoudelijke markt. Marianne Brandt die tegen die tijd het gezicht van de metaalwerkplaats bepaalde (zelfs zozeer dat de in allerlei standaardwerken afgebeelde metaalproducten uit Dessau bijna uitsluitend van haar zijn) heeft de interactie beschreven tussen ontwerpers en industrie. 'Geleidelijk kwamen we, door middel van bezoeken aan fabrieken en onderzoek en interviews ter plekke, tot ons belangrijkste doel: industrieel ontwerpen. Twee verlichtingsbedrijven leken bijzonder geïnteresseerd in onze doelstellingen. Zij hielpen ons enorm met een praktische introductie in de regels van de verlichtingstechniek en de productiemethoden, wat niet alleen ons maar ook de firma's hielp bij het ontwerpen.

Uit: Gillian Naylor, The Bauhaus reassessed. Londen 1985

We probeerden ook,' gaat ze verder, 'een functionele maar esthetisch verantwoorde assemblagelijn op te zetten, kleine voorzieningen om afval te lozen enzovoort, overwegingen die mij achteraf niet langer voorwaarden lijken voor een optimale lamp'. Ook Moholy-Nagy was in de metaalwerkplaats meer gericht op de praktijk dan op abstracte concepten. Hij probeerde ook in de werkplaatsen van het Bauhaus zelf een soort functionele assemblagelijn op te zetten. Dit kon in Dessau omdat de outillage up-to-date was: persen en draaibanken, boor-machines en grote snij-apparaten. De in Weimar gevestigde, meer ambachtelijke vervaardiging van zilver- en aardewerk ging ook in Dessau door, maar er was duidelijk geen substantiële afzetmarkt voor avantgarde design op dit gebied. Lichtarmaturen leverden de school echter royalty's op en tussen 1926-1928 ontwikkelde het Bauhaus verstelbare plafondlampen, bijpassende wandar-maturen en natuurlijk de alom bekend geraakte 'Kandem' tafellamp die Marianne Brandt in 1928 ontwierp. (...) De uitstraling van het ambachtelijk ontwerpen was vervangen door de anonimiteit die impliciet aanwezig is in het Bauhausideaal van massa-productie.

Marianne Brandt, Hanglamp met trekmechaniek. 1926

Experimenten met stalen buizen

Er waren echter niet zulke precedenten aanwezig voor Marcel Breuers pogingen om metalen meubilair te maken voor de woonhuismarkt. De ironie wil dat in Breuers geval de firma's die zo'n aanzienlijke winst zouden gaan maken met de toepassing van stalen buizen voor meubels, aanvankelijk zeer terughoudend waren. Metaal kon wel worden toegepast voor ziekenhuis- en gevangenisbedden, voor kinderen, huishoudelijke inrichting en tandartsen, maar nooit voor de zitkamer. Terwijl de industrie voor de in Dessau ontworpen lampen zowel het potentieel als de techniek bezat en hun productie stimuleerde, moest het massaal produceren van woonhuismeu-bilair van metaal van de grond af worden opgezet. (...) Breuers besluit om met stalen buizen te gaan experimenteren was te danken aan zijn fascinatie voor de fiets. Onder de indruk geraakt van de lichtheid en de sterkte en van het feit dat een gebogen vorm voor het stuur technisch mogelijk was, benaderde hij de firma Adler, die de fiets had gemaakt, maar daar waren ze niet geïnteresseerd in experimenten met meubels.

Dus kocht hij van een van hun toeleveringsbedrijven wat hij aan gewone stalen buizen kon krijgen en produceerde zijn eerste prototype door de stukken met de hulp van een loodgieter aan elkaar te lassen. Dit was de eerste versie van wat vanwege Kandinsky's enthousiasme bekend is geworden als de Wassily-stoel. Voor Breuer bleef in dit stadium de realiteit nog ver achter op het ideaal. (...) De stoel was te stijf en te zwaar en de toplaag van nikkel te duur. Zonder dat Breuer het wist had Lucia Moholy-Nagy de stoel echter gefotografeerd en deze foto was in een plaatselijke krant afgedrukt. Dat had twee gevolgen: ten eerste kwamen er vragen van mensen die hem wilden kopen en ten tweede kon Breuer er geen patent meer op nemen, omdat de Duitse wet een patent verbiedt voor een ontwerp dat al ergens is gepubliceerd.


Marcel Breuer Wassilyfauteuil. 1925-6

De publieke belangstelling moedigde Breuer aan om door te werken aan de stoel, die in 1926 in productie werd genomen door Standard Möbel in Berlijn en in 1931 met kleine subtiele variaties in het ontwerp door Thonet. Breuer zelf was verrast door het succes van de stoel. (...) Het gebruik van stalen buizen voor meubilair werd het waarmerk van het modernisme en de avant-garde in de jaren '20 en '30. In bijna elk Europees land werden door ontwerpers vergelijkbare series geproduceerd. De kwaliteitseisen die Breuer aan meubels stelde, anoniem, ruimtelijk transparant, niet al te duur en eenvoudig op grote schaal te produceren, waren natuurlijk al door Thonet in gebogen hout bereikt. Door een voor meubels onorthodox materiaal toe te passen, plantte Breuer in feite het gebruik van een reeds bestaande techniek over op een ander materiaal, zonder die techniek als zodanig te verfijnen, zoals het geval was in de metaalwerkplaats.


 

De weefwerkplaats

De weefwerkplaats was de enige afdeling in Dessau die erop stond dat het werk ambachtelijk moest blijven. In plaats van prototypes te produceren die rekening hielden met bestaande industriële methoden (de metaalwerk-plaats) of vooruit liepen op de mogelijkheden van nieuwe materialen (Breuers gebruik van stalen buizen) was het doel van de weefwerkplaats om door middel van traditionele technieken bij de industrie een flexibeler aanpakte bevorderen. Deze benadering moest praktisch zijn en, in Breuers termen, relevant voor de behoeften van de markt. De weefwerkplaats hield bij de experimenten dan ook rekening met aspecten als slijtvastheid, elasticiteit, flexibiliteit, al of niet lichtdoorlatend, kleur- en lichtechtheid en dergelijke. Tegelijkertijd moest er echter een aantoonbare esthetiek in aanwezig zijn die gebonden was aan de eigenschappen van de toegepaste materialen, zodat bij de voorbeelden die aan de industrie werden gepresenteerd, het accent lag op structuur en textuur, terwijl de kleur diende om deze kwaliteiten te benadrukken. (...)

Gunta Stölzl, Staaltjes stof voor meubelbekleding

 


De productie van wandtapijten werd nog wel aangemoedigd, gedeeltelijk omdat hierin de creatieve mogelijkheden van het weven volledig tot uiting kwamen en gedeeltelijk omdat 'vrij' werk van deze soort de vaardigheden aanmoedigde die ook konden worden ingezet voor stoffen die aan de meter werden verkocht. (...) Door deze tweezijdige benadering -vrij spel leidend tot praktisch werk -ontwikkelde de weefwerkplaats een goede relatie met de industrie, waarbij de Dresdener Werkstätte alsook verschillende Berlijnse firma's hun ontwerpen in productie namen. De werkplaats verkeerde ook in een positie om de industrie te dwingen om meer experimenteel werk te produceren en om op de introductie van synthetische vezels vooruit te lopen, die tradi-tionele weeftechnieken konden gaan vervangen.