![]() |
BRONNENBUNDELS |
De Académie Royale en haar regels Direct na de dood van kardinaal Mazarin in 1661, maakte de jonge Lodewijk XIV bekend, dat hij geen andere eerste minister zou benoemen, maar Frankrijk zelf zou gaan regeren. Met deze beslissing begint een opmerkelijke periode in de Franse geschiedenis. Door een reeks met succes gevoerde oorlogen werd Frankrijk binnen twintig jaar een van de machtigste landen van Europa. Deskundige ontwikkeling van de natuurlijke bronnen stuwde de welvaart tot schijnbaar onuitputtelijke hoogte op en het hele volk werkte eendrachtig samen ter meerdere glorie van de koning, die zichzelf zag als de grootste monarch van de eeuw en dat wilde bewijzen ook. Lodewijk had geluk met Jean-Baptiste Colbert, de man die zijn plannen moest uitvoeren. Hij was adviseur in alle zaken van belang, op politiek, economisch, religieus of kunstzinnig gebied en was de motor van de staatsmachine. Het bestuur was een piramide met de koning aan de top. Dit centrale bestuur werd door Lodewijk XIV en Colbert doorgevoerd op alle gebieden. |
Uit: Anthony Blunt, Art and Architecture in France, Harmondsworth 1988. | |
In handel en nijverheid werden voor elke bedrijfstak speciale regels opgesteld en het gezag van de gilden werd vervangen door dat van de staat. (...) Colbert geloofde dat ook de kunsten konden dienen tot meerdere glorie van Frankrijk. Om dit te realiseren moesten ze op dezelfde manier worden georganiseerd als handel en nijverheid en de kunsttheorie moest worden vastgelegd in de vorm van een dogma. De praktische kant van deze opzet werd zeker gesteld door de vestiging van een werkplaats voor het weven van wandtapijten, de Gobelins, en de Savonnerie voor geknoopte vloerkleden, terwijl de theoretische kant vorm kreeg door de stichting van de verschillende academies. Zoals Lodewijk XIV Colbert nodig had om zijn plannen uit te voeren, zo moest Colbert iemand zien te vinden die hem kon vertegenwoordigen op het gebied van de kunsten. |
||
|
Charles Le Brun, Tekenvoorbeelden van gezichtsuitdrukkingen | |
Weer was de juiste man present in de persoon van Charles Le Brun (1619-1699), die tot de dood van Colbert in 1683, in feite de dictator van de kunsten in Frankrijk zou worden. Le Brun was geen grote creatieve geest, maar had precies de juiste talenten: hij was flexibel en hij kon organiseren en een groep kunstenaars inspireren en controleren. Bovendien was hij onvermoeibaar en geduldig tegenover een wispelturige en lastige opdrachtgever. Le Brun was ook een veelzijdig kunstenaar. Hij ontwierp met evenveel gemak een schilderij als een tuinbeeld of een wandtapijt en dat allemaal in een stijl die paste bij hun functie en in harmonie met elkaar. (...) |
||
Voor de theoretische organisatie van de kunsten richtte
Colbert zich op het systeem van academies dat in Italië al eerder
voor dit doel was gebruikt. Voor de gilden bleven alleen de meer ambachtelijke
kunsten over. In 1648 werd voor de beeldende kunsten de 'Académie
Royale de Peinture et Sculpture' opgericht. Net als in vroegere academies,
waren de stichters van de Franse academie voor schilderkunst het principe
toegedaan dat kunst moest worden onderwezen op een theoretische basis
en niet alleen maar praktisch, zoals bij de ambachten. Daarom stonden
zij erop dat er naast een tekenklas naar model, colleges werden gehouden
voor de studenten, waarin de ware aard van de kunst zou worden uitgelegd.
Toch waren in de praktijk de kunstenaars hier niet zulke voorstanders
van en in het begin schijnen ze maar zelden te hebben plaats gehad. Met
de Académie hadden Colbert en Le Brun wel een wapen in handen:
door de grondige reorganisatie van 1663 was de Académie onderdeel
van de Staats-kunstmachine geworden. (...)
|
||
De opvattingen van de academie zijn gebaseerd op de vooronderstelling dat schilderkunst een beroep doet op de rede of de geest en niet in eerste instantie op het oog. Het is daarom intellectuele en geleerde kunst, bestemd voor geschoolde mensen. Schilderkunst is een imitatie van de natuur, maar kan alleen worden uitgevoerd volgens de wetten van de rede. Uit de ongeordende rijkdom van de natuur moeten met behulp van de regels voor proportie, perspectief en compositie alleen die elementen gekozen worden, die in overeenstemming zijn met de rede. Verder moest de schilder zich concentreren op de onveranderlijke aspecten van de natuur - vorm en omtrek - en zich niet teveel wijden aan elementen als kleur, die kortstondig zijn en gericht op het oog in plaats van op de geest. Op deze basis werkte de Academie een systeem van regels uit zoals nooit eerder was voorgeschreven in de schilderkunst. De schilder mocht alleen nobele onderwerpen kiezen, passend bij het gekozen thema en het decorum*. | ||
Als een toneelschrijver moest hij eenheid van tijd, plaats en handeling in acht nemen. Le Brun schreef een beroemde verhandeling, waarin hij de student exacte instructies geeft voor het weergeven van bepaalde emoties. Als aanvulling op het geschreven woord, dient bij elk hoofdstuk een schematische voorstelling. Aan deze regels waren even nauwkeurige instructies verbonden over kunstenaars die passend waren bevonden als voorbeeld voor de jonge studenten. De Academie rangschikte ze als volgt: eerst de Antieken, dan Rafaël en zijn Romeinse volgelingen en als derde de Franse classicistische schilder Poussin. Bij zijn komst op de Academie begon de jonge student met het kopiëren van werken van de beproefde oude meesters, eerst in tekening en dan geschilderd. Daarna maakte hij kopieën van antieke gipsen beelden. Na deze voorbereidende oefeningen werd hem toegestaan naar het leven te tekenen, omdat men dacht dat hij door de bestudering van de meesters, voldoende gevormd zou zijn, om met smaak en rede naar model te kunnen werken. |
|
|
|
De schilders die onder Le Brun waren opgeleid aan de Academie
zijn in dezelfde mate bekwaam, maar niet meer dan dat. Als zij karakter
tonen is het doorgaans door te breken met de regels die ze kregen ingeprent.
De stijl van de beeldende kunst onder het dictaat van Colbert is een merkwaardig
compromis. Natuurlijk spraken de rijkdom en de grootschaligheid van de
barok Lodewijk XIV aan. Maar aan de andere kant kon hij niet zo maar een
stijl overnemen die vooral aan religieuze behoeften moest voldoen. De
meer dramatische kwaliteiten van de Romeinse barok, het gebruik van gericht
licht in de architectuur en het weergeven van zwijmelende extase in beelden
en schilderijen, waren in Versailles niet bruikbaar, omdat daar een wereldser
en rationeler stijl op zijn plaats was.
|
|
Het classicisme had in de Franse kunst flink wortel geschoten
en men was tegen deze tijd van nature al gekant tegen de bizarre aspecten
van de Italiaanse barok en geneigd tot compromissen, ingegeven door de
'goede smaak'. (...) Alle grote opdrachten kwamen van de kroon en een
kunstenaar die succes wilde boeken, moest zo'n opdracht, die over het
algemeen slechts via de officiële kanalen van de Académie
of de Gobelins te krijgen was, zien te bemachtigen. Deze norm van Parijs
en Versailles werd over heel Frankrijk aanvaard en reikte zelfs ver over
Frankrijks grenzen heen. Heel West-Europa begon het hof van Lodewijk XIV
te imiteren, zelfs politieke tegenstanders als Engeland en Holland.
|
|