![]() |
BRONNENBUNDELS |
Rembrandts inventie in de Nachtwacht De intense, dramatische kwaliteit van het Korporaalschap van Capitein Frans Banning Cocq, en zijn luitenant Willem van Ruytenburch (dat in de 18e eeuw de naam 'Nachtwacht' kreeg, en onder die onjuiste titel beroemd werd) kan slechts worden verstaan en in zijn essentie gewaardeerd als we het stuk terugdenken in zijn oorspronkelijke omgeving. In 1639 maakten de schutters plannen voor de decoratie van hun feestzaal, 'zeer cierlyk van nieuws gebouwt': de Kloveniersdoelen, gelegen tegen de oude toren Swijght-Utrecht waar zij vroeger vergaderden. Het schema dat zij voor de versiering ontwikkelden was conservatief en geheel naar de artistieke conventies van de tijd; de verschillende vendels zouden groepsportretten van zichzelf bestellen; boven de schouw dacht men zich de overlieden, de Doelheren in vergadering bijeen. |
Uit: R.H.Fuchs, Rembrandt en Amsterdam, Rotterdam 1968 | |
Rembrandt, De Nachtwacht.
1642 |
|
|
Het idee der schutters om zich als vendels, in functie dus, te laten portretteren zal, zo wordt aangenomen, zijn opgekomen toen de schutterij bij de triomfantelijke intocht van de Franse ex-koningin Maria de' Medici, september 1638, erewachten had gevormd. (...) De schutterij was toen weinig meer nog dan een schietvereniging die af en toe een erewacht betrok en op gezette tijden banketteerde.) Een reden temeer om het idee voor de decoratie bij de opzienbarende intocht te zoeken, is het feit dat Amsterdam er kennelijk trots op was de vorstin te mogen ontvangen. Maria de' Medici was dan wel uit haar land verbannen, en enigszins berooid, ze was toch ook 'de Moeder van drie Kroonen'; de koningen van Frankrijk en Spanje waren haar zoons, haar dochter was getrouwd met de Engelse koning; bovendien was zij een nakomelinge van keizer Maximiliaan die het Amsterdam vergund had om de keizerskrqon in haar wapen te voeren. (...) |
||
De opdracht voor het Korporaalschap van Banning Cocq werd verstrekt aan Rembrandt, toen op een toppunt van zijn roem, en werd bekostigd (zoals een geportretteerde later verklaarde) door zestien personen die ieder betaalden 'de somme van hondert guldens, d'een wat meer en d'ander wat minder, nae de plaets, die sij daer in hadden.' Uit deze formulering, die de oorspronkelijke overeenkomst zal reflecteren, blijkt duidelijk dat de schutters dachten aan het 'klassieke' type groepsportret. Dat wil zeggen, aan een ietwat stijve rij van individuele portretten, zonder veel fantasie, met de koppen op gelijke hoogte, naast elkaar gezet; waarbij getracht werd tussen de figuren een zekere binding, en variatie, tot stand te brengen door middel van de handgebaren en de positie van de wapens. Dergelijke groepen waren er vele geschilderd, niet briljant, niet slecht, maar competent en vakkundig -en zo had Rembrandt ze al in Leiden gezien. (...) Volgens deze 'klassieke' formule waren ook de andere opdrachten van de schutters, voor hun nieuwe feestzaal, uitgevoerd - met dien verstande dat Govaert Flinck en Bartholomeus van der Helst betere schilders waren en dat hun composities levendiger en minder timide zijn. Maar in wezen zijn ook hun groepen, hoe handig ook gearrangeerd, opgebouwd uit op zichzelf staande, individuele portretten. |
||
Rembrandt, daarentegen, ging niet uit van dergelijke statische
portretten maar van een enkele, bewegende groep; hij benaderde zijn opdracht,
door de geijkte formule heen, niet als portrettist maar als historieschilder,
en realiseerde een schitterend meesterwerk. De schutters poseren geenszins,
zoals op de andere schilderijen; een bijschrift bij een kopie in aquarel
in het familiealbum van Banning Cocq, geeft een nogal precies moment aan:
'de Jonge Heer van Purmerlandt als Capiteijn (Banning Cocq), geeft last
aen zijnen Lieutenant, de Heer van Vlaerdingen (Ruytenburch), om syn Compaignie
Burgers te doen marcheren.' Dat is wat we zien: schutters die zich (overdag!)
gereed maken en opstellen voor de afmars. Capitein Banning Cocq, in voornaam
zwart en getooid met een sjerp in de kleuren van de stad, en zijn in stralend
goud-geel geklede luitenant zetten zich al in beweging - een voorwaartse
beweging die, als het ware, de rest van de compositie (een zorgvuldig
uitgewogen wanorde van complexe, tegengestelde bewegingen) met zich meezuigt.
Heldere plekken licht, theatraal van effect, markeren de ruimtelijke verhoudingen
binnen de groep. Deskundige tijdgenoten hebben het revolutionaire karakter
van dit schilderij, waarin Rembrandt het historiestuk en het groepsportret
zo succesvol liet samenvallen, weten te herkennen; dat bewijst een notitie
van Samuel van Hoogstraten, die in deze tijd Rembrandts leerling was.
|
||
Nicolaes Pickenoy, Korporaalschap van Jan Claesz. Van Vlooswijck,1642 |
![]() |
|
Rembrandts techniek In het vroege commentaar op Rembrandt blijkt de dikte van zijn pigment steeds opnieuw de aandacht te hebben getrokken: de verf ligt er duimendik bovenop; een portret dat zo geschilderd is dat het doek kan worden opgetild bij de neus van het geportretteerde model; juwelen en parels lijken in reliëf te zijn gedaan. Deze waarnemingen zijn bevestigd door recent technisch onderzoek, dat bepaalde constanten aan het licht heeft gebracht in de uiterst gevarieerde en steeds experimenterende werkwijze van Rembrandt. Om een enkele belang-rijke ontdekking te noemen - een die een verandering meebrengt in ons begrip van Rembrandts schilderwijze - het blijkt dat het aanbrengen van glacis op de Venetiaanse manier voor zijn techniek niet wezenlijk is. Glacis is een pigment dat door een hoge bijmenging van hars doorzichtig is gemaakt. Titiaan en de andere Venetianen streken één zo'n dunne, doorzichtige laag of sluier van donkere kleur over een daaronder liggende lichtere verf, om op het grofgeweven linnen een optisch kleurenspel op te roepen. Rembrandt daarentegen bouwde in de regel uit ondoorzichtige verfstoffen een massieve structuur op. |
Uit: Svetlana Alpers,
De firma Rembrandt. Amsterdam 1989 |
|
|
Als hij de figuren in ruwe vorm op de geprepareerde ondergrond had geschetst, ging Rembrandt op de hem typerende manier met een zwaar impasto de meest belichte plekken van het schilderij opbrengen, waarbij hij de verf soms met het paletmes of zelfs met zijn vingers bewerkte, in plaats van met het penseel. Het lijkt wel alsof Rembrandt zo nu en dan een glacis met omgekeerde bedoelingen gebruikte, teneinde het effect van vaste materie te versterken: de schouder van de rood geklede man die in De Nachtwacht rechts van het midden zijn musket opheft, lijkt een plek van glacis uit rode lakverf te zijn die bovenop wat rood oker is gelegd. Dit wordt niet gedaan om een bepaald soort weefsel of kostuum weer te geven, maar om de aandacht te vestigen op het massieve en ook wel de visuele rijkdom van de toets. Rembrandt was eerder een trage dan een vlugge schilder. AI die verflagen zijn stille getuigen van wat we al weten omtrent de tijd die het hem kostte om zijn werk af te maken en af te leveren. (...) |
|
Reeds vroeg in zijn werkzaam leven blijkt dat Rembrandt, in een schilderij dat hij op ongeveer twintigjarige leeftijd maakte, in het nog natte verfoppervlak sporen en indrukken nalaat met het uiteinde van zijn penseel of met de schildersstok (waarop de schilder zijn penseel laat rusten bij het schilderen). Reeds dan gaat hij met zijn medium om als iets dat bewerkt kan worden, als te modelleren materiaal - ook al was deze omgang in de vroege jaren voornamelijk gericht op de onderlagen van de verf. Het is deze eigenschap van verf, dat zij aldus bewerkt kan worden, en niet haar schoonheid of waarde als stoffelijke substantie, die Rembrandt vanaf het begin zo op prijs stelt. (...) Er speelt bij Rembrandts verfoppervlak nog een andere dimensie mee, die ogenschijnlijk appelleert aan een ander zintuig. In de doeken uit zijn rijpe tijd wordt de verf zo bewerkt dat ons tastzintuig, geleid door ons gezichtsvermogen, bij de waarneming wordt betrokken. Rembrandt legt de verf er zo dik op met zijn kwast, haar vormend met zijn paletmes of zijn vingers, dat het lijkt alsof men het afgebeelde in de hand kan nemen. |
|
|
Rembrandt,Twee details uit de Nachtwacht
|
![]() |