Zijn er grenzen aan de verbeelding?

De ondertitel van dit themaluidt: Een onderzoek naar grenzen.

Als er in de geschiedenis van de beeldende kunst geprobeerd is om de grenzen van de fysieke wereld te overschrijden om nooit eerder geziene dingen zichtbaar te maken, dan kan de vraag gesteld worden waar die grenzen van de visuele wereld toen lagen; met andere woorden: hoe werd die wereld toen gewoonlijk uitgebeeld? De tweede vraag kan dan zijn: hoever kunnen de grenzen overschreden worden? Hoeveel rek zit er in de band tussen fantasie en werkelijkheid?

Dat verbeelding altijd geënt is op de realiteit is te zien aan de hierbij geplaatste afbeeldingen van illustraties bij 'De reis naar de maan' van Jules Verne. Het boek verscheen in 1865 en was in die tijd een gewaagde fantasie. Voor ons is de eerste maanreis al heel wat jaar geleden. We weten hoe het is geweest. In onze ogen zijn beide varianten hopeloos ouderwets. Er is niets van het fantastische in terug te vinden. De tekeningen uit 1865 tonen de ruimtecapsule als een simpele kogel. Het interieur, met kastjes aan de muur, luiken voor de ramen en bankjes met doorgestikte kussens lijkt wel een boudoir! Het past beter in het tijdperk van de ballonvaart dan van de ruimtevaart.

De tweede versie dateert uit 1950. Het projektiel heeft nu meer de vorm van een vliegende bom of een primitieve raket zoals die in de tweede wereldoorlog gebruikt zijn. Ook de kleding van de bemanning lijkt op pilotenkleding van oorlogsvliegers.

Beide illustraties verraden gewild of ongewild de tijd waarin ze zijn ontstaan. De werkelijkheid blijft, als de ijzeren bal aan het been van de gevangene, de verbeelding in zijn vlucht belemmeren.

Omgekeerd kan de verbeelding tot die vlucht aangespoord worden door 'stimulerende middelen'. Verhalen, mythen, legenden kunnen krachtvoer voor de verbeelding opleveren. De beschrijving van het einde der tijden, de apocalyps, is zo'n overvloedige bron van inspiratie. Taferelen die daarin beschreven worden, worden steeds opnieuw aanleiding om een nieuw arsenaal van vormen te ontwikkelen.

  Gustave Dore uit La Divina Commedia

In de periode van de Romantieken van het Symbolisme heeft de literatuur een grote invloed gehad op het werk van beeldende kunstenaars. Juist in deze perioden waren kunstenaars sterk op hun individuele ervaringen en obsessies gericht. Enkele wagen zich aan een afdaling in het onderbewuste, zoals Dante rond 1300 in zijn 'Divina Commedia' afdaalde in de hel.

Inspiratie kan behalve in het geschreven en gesproken woord ook gevonden worden in bepaalde vormen en strukturen. Door kleine ingrepen kunnen zij een heel andere betekenis krijgen en tot een nieuwe wereld gaan behoren.

Leonardo da Vinci gaf al een handleiding voor dergelijke methoden om de fantasie op gang te helpen, maar vooral de surrealisten hebben in de eerste helft van de twintigste eeuw deze 'beeldtechnieken' uitgebreid en uitgediept om toegang tot het onderbewustzijn te krijgen.

Ook tuinarchitektuur kan sterk tot de verbeelding spreken. Vooral in sommige maniëristische tuinontwerpen wordt de wandelaar steeds op nieuwe verrassingen onthaald. Overal worden mogelijkheden tot associatie en nieuwe gedachten geboden. Het register van bizarre bedenksels loopt van schelpengrotten en waterorgels tot monsters en onrustbarende bouwwerken.

Op de surrealistische expositie van 1938 in Parijs wordt een fantasie-omgeving een regelrechte driedimensionale hallucinatie voor de bezoeker.

De genoemde aspekten van de verbeelding zijn ook terug te vinden in het werk van sommige recente kunstenaars en in de vormgeving van pretparken en science-fictionachtige mode-ontwerpen.

Om voor de eigen tijd de grenzen van de verbeelding vastte stellen is niet gemakkelijk. Maar door vergelijking met vroegere perioden moet het mogelijk zijn om mechanismen en technieken te ontdekken die ook nu, bewust of onbewust, gebruikt worden om meer te kunnen (laten) zien dan wat een fotocamera kan registreren.