|
electriciteit
Maximilien Luce schilderde het moderne Parijs bij avond: het witte licht van de straatlantaarns, het geel-oranje gaslicht van de etalages en het licht van de avondschemering in een beweeglijke toets. (detail 1902) |
Eeuwenlang waren de
olielamp en het kaarslicht de voornaamste lichtbronnen; wie 's avonds nog
wat wilde doen, zocht een plaatsje dicht bij de lamp. Pas met de
introductie van het gaslicht omstreeks 1800 ontstond de mogelijkheid om
grotere ruimten te verlichten en als het ware de dag te verlengen.
Uitgaansgelegenheden als theaters en nachtcafés en meer luxueuze winkels waren vroege afnemers. Voor het eerst was het mogelijk om het luttel aantal uren dat de stedeling na zijn werkdag restte, aan vertier en ontspanning buiten de deur te besteden. |
|
Eenmaal
bij de consument beland, volgden de vernieuwingen op het gebied van de
nachtelijke verlichting elkaar snel op. Een belangrijke vinding na het
geel-oranje gaslicht was in 1875 bijvoorbeeld de elektrische booglamp, een
lichtbol die een fel wit, blauwachtig licht uitstraalde. Drie jaar later,
tijdens de Parijse wereldtentoonstelling van 1878, werd een reeks van deze
elektrische booglampen bij wijze van proef in de Avenue de I'Opéra en de
omgeving van de Champs-Elysées geplaatst. Dit nieuwe licht vormde
vervolgens een van de attracties van de stad.
Belangrijker was de vondst van de elektrische kooldraadlamp in 1879. Deze gloeilamp werd twee jaar later al getoond op de internationale elektriciteitstentoonstelling in Parijs en vond onmiddellijk aftrek. Pas echter na de overwinning van een aantal technische hindernissen, waaronder de elektriciteitsvoorziening zelf, kreeg de gloeilamp een algemener gebruik. |
|
Het tempo van nieuwe toepassingen was soms zo hoog dat in steden als Parijs meer dan eens verschillende lichtbronnen naast elkaar in gebruik waren. Geen wonder dat veel kunstenaars hierin een bron ontdekten van nieuwe visuele indrukken om te verwerken in een nieuwe, moderne kunst. Hierbij een tweetal voorbeelden: | |
Een louche uitstraling heeft het witgroene licht in het schilderij dat Toulouse-Lautrec omstreeks 1892 maakte van het cafégedeelte van de Moulin Rouge. Het harde schijnsel veranderde het gezicht van de vrouw die rechtsonder in het beeld voorbij schuift in een masker en zette de kring van gezichten rondom de tafel in een kleurengamma lopend van wit en oranje naar een onwaarschijnlijk (maar toch niet onrealistisch) groen en geel. Mogelijk ontleende Lautrec de witgroene lichtkleur aan het schijnsel van het gasgloeikousje, dat vanaf omstreeks 1893 beschikbaar kwam. Bekend is dat hij het doek twee jaar na de afronding nog eens ter hand heeft genomen. Wellicht dat hij bij die gelegenheid het gehele doek als het ware moderniseerde en verhevigde door de toevoeging van het koude witgroene gaskouslicht. Een paar jaar later werd een complete elektrische verlichting in de Moulin Rouge aangebracht. |
![]() |
|
|
Kees van Dongen trok in 1905 de aandacht met doeken waarop draaimolens beeldvullend zijn weergegeven. Gemoderniseerd, door stoom aangedreven en door booglampen verlicht, schilderde Van Dongen ze in volle vaart, in helle kleuren, met alle aandacht voor het elektrische licht. De vormen van de toestellen en de feestgangers zijn tot vlakken gereduceerd of opgelost in een wirwar van toetsen. Van Dongen werd geprezen als de eerste die de 'wervelwind der mallemolens onder de verblindende elektriciteit werkelijk benadert'. Daarin zou ook het nieuwe van zijn werk schuilen, 'de witte lichten van gas en elektriciteit te schilderen'. | |
|
De jonge Pablo Picasso was geboeid door het nieuwe kunstlicht, en de vervreemdende, op zichzelf staande effecten die het soms op de omgeving heeft. Op het portret dat hij van een vriend maakte, is het contrast tussen twee soorten eigentijds licht een belangrijk gegeven: de geel-oranje gloed van de olielamp beschijnt de ene helft van het interieur, het witte elektrische straatlicht de andere. |