Sol per sfogar il core

(Slechts om het hart te luchten)

 

Er is een grote kans dat Vicino Orsini, de Italiaanse edelman die in de 16de eeuw het leengoed Bomarzo in bezit had, in zijn beeldenpark aan de voet van het gelijknamige Midden-italiaanse dorp vaak terugdacht aan zijn gestorven echtgenote Giulia Farnese. Zijn gedachten gingen dan uit naar haar schoonheid, die hij in verzen van de grote Renaissance-dichter Ludovico Ariosto zo treffend vond verwoord, alsof ze voor haar geschreven waren:

Blanker dan verse sneeuw waren haar leden 

En bij ’t betasten als ivoor zo glad; 

Haar kleine welgevormde borsten deden 

Denken aan volle melk zo uit het vat. 

Daartussen glooide een dal zacht naar beneden 

Als tussen heuvels een beschaduwd pad 

Waar als de lente ons koestert met haar stralen 

De laatste wintersneeuw nog lang blijft dralen.

Haar ronde heupen en haar slanke benen, 

Haar buik, zo gaaf en vlak als spiegelglas, 

En o haar blanke dijen, alle schenen 

Mooier nog dan een werk van Phidias. 

Dien ik nu ook mijn aandacht te verlenen 

Aan wat zij wilde dat verborgen was? 

Kortom, men zag in haar van hoofd tot voeten 

Al wat er ooit aan schoonheid is te ontmoeten.

(Ludovico Ariosto)

Een ongekend creatief proces was op gang gekomen, een scheppingsdaad uit rouw, waarvan zijn beeldenpark nu het tastbare bewijs vormde

Heel vaak had Vicino deze regels herlezen na haar plotselinge dood, dertien jaar eerder, die hem nauwelijks te verteren smart had gebracht en hem bijna vanzelfsprekend naar een teruggetrokken bestaan in Bomarzo had geleid. Een ongekend creatief proces was toen op gang gekomen, een scheppingsdaad uit rouw, waarvan zijn beeldenpark nu het tastbare bewijs vormde. En met de jaren was niet alleen in zijn eigen gemoed, maar ook in het park een zekere rust neergedaald, hoewel de smart en het onmogelijke verlangen naar een weerzien met Giulia Farnese voortdurend op de achtergrond bleven en hem bij tijd en wijle eerder naar de dood deden verlangen dan noodzakelijk was. Om die reden was het niet helemaal uitgesloten dat in het park opnieuw een beeld gecreëerd moest worden ter leniging van de zielepijn.

Al met al is de hypothese dat de aanleg van het beeldenpark geheel in het teken stond van de dood van Giulia Farnese, de enige die ondersteund wordt door historische bronnen. Met de sleutel 'rouwoord' in gedachten blijkt bij nader onderzoek dat er één gemeenschappelijke factor ten grondslag lag aan de verwijzingen die Vicino Orsini de bezoekers van zijn park voorschotelde in de vorm van beeldhouwkunst, inscripties en architectuur: telkens wordt verwezen naar literatuur -in welke verschijningsvorm dan ook- waarin de rouw om een verloren geliefde, de zoektocht naar de geliefde, de ontmoeting met een gestorven geliefde, eeuwige trouw, liefdeswaanzin of verwijzingen naar nobele eigenschappen van de vrouw een thema vormen. Er is zelfs een totaalconcept dat de onderdelen van de tuin met elkaar verbindt onder de noemer 'ware liefde'. 

de rouw om een verloren geliefde, de zoektocht naar de geliefde, de ontmoeting met een gestorven geliefde, eeuwige trouw, liefdeswaanzin of verwijzingen naar nobele eigenschappen van de vrouw

 

Vicino's beeldenpark als geheel belichaamt de mythe van de Zondvloed. In deze door klassieke schrijvers als Ovidius overgeleverde mythe staat de oprechte huwelijkstrouw van het laatste mensenpaar op aarde centraal, die zelfs de goden zo vermurwt, dat de mensheid gespaard blijft. Met de verbeelding van de Zond-vloed-mythe in zijn beeldenpark schiep Vicino Orsini een unieke ode aan Giulia Farnese. 
In de Bomarzo-literatuur is reeds eerder opgemerkt dat het beeldenpark van Bomarzo, gezien vanaf het vroeger aanwezige meer, de indruk gaf uit het water te zijn 'opgerezen', beter gezegd, overspoeld te zijn geweest door een zondvloed. Sculpturen van zeedieren (een Walvisbek langs de beek en een Dolfijn naast een Neptunusfiguur) komen uit de grond tevoorschijn in plaats vanuit het water, en ook een langs de beek gelegen stenen boot en waterwezens aan de achterkant van een fraai beeld van Ceres, godin van de in cultuur gebrachte aarde, lijken drooggelegd te zijn, hun element te missen." Na een zondvloed, als het water zich heeft teruggetrokken, verwacht men ruines aan te treffen en juist hiervan is een voorbeeld te vinden, dat de 16de eeuwse bezoeker van Vicino's beeldenpark niet toevallig aan de rand van het meer aantrof, het geimiteerde restant van een door de natuurkrachten omgeworpen Etruskische graftombe. Op dramatische wijze is hier het einde uitgebeeld van de oorspronkelijke bewoners van Etrurië, een volk dat een 'Gouden Eeuw' gekend zou hebben en waarvan Vicino Orsini een afstammeling pretendeerde te zijn. 
Het is juist de voorstelling in reliëf in het tympaan van deze kunstmatige ruine die duidelijk verwijst naar de mythe van de Zondvloed. De belangrijkste figuur die hier uitgebeeld is, heeft het bovenlijf van een man en het achterlijf van een vis, en blaast op een trompetvormige schelp. Het gaat hier om Triton, zoon van Neptunus (Poseidon) en Ceres (Demeter), die beiden ook als sculpturen elders in de tuin aanwezig zijn. Hij is het die in opdracht van zijn vader het woedende water van de Zondvloed doet zakken, zodat de mensheid alsnog gespaard blijft.

De Zondvloed-mythe staat beschreven in het eerste boek van de Metamorfosen van Ovidius, een werk dat in Vicino's tijd veel gelezen werd,. In de mythe staat het verhaal over Deucalion en zijn geliefde Pyrrha centraal. Nadat Jupiter (Zeus) de mensheid wegens zijn zonden door middel van de Zondvloed bijna uitgeroeid heeft, besluit hij haar nog een laatste kans te geven door het laatst overgebleven mensenpaar, Deucalion en Pyrrha, te redden:

"Immers, geen man rechtschapener of edeler dan hij, geen vrouw die meer dan zij respect had voor de macht der goden. Toen Jupiter de aarde zag, één grote spiegelplas van helder water, en dat slechts één man van zoveel duizend in leven was, en ook van zoveel duizend slechts één vrouw, beiden onschuldig, beiden ook vereerders van de goden, joeg hij de regenwolken met de Noordenwind uiteen en gaf de lucht weer uitzicht op het land en land op hemel."

Nadat de lucht is opgeklaard maakt zijn broer Neptunus het water rustig: hij legt zijn drietand opzij en verzoekt zijn zoon Triton om het water te laten dalen. Deze doet dat door op zijn trompetvormige schelp te blazen:

"De toorn der zee wijkt ook, de zeegebieder laat zijn drietand zakken en strijkt het water glad en roept om Triton, die zeekleurig en de schouders overdekt met purperslakken boven het diep uitrijst. Hij vraagt hem luid te blazen op zijn holle zeeschelp en aan al wat stroomt en vloeit signalen van terugtocht uit te zenden. Triton grijpt dus naar zijn horen, waarvan de holle draaiingen tot wijde mond spiralen en die, wanneer hij ver op zee zijn meesters adem voelt, eik land en elke kust van oost tot west zijn klank doet horen. Ook toen: zodra de natbebaarde lippen van de god hem raakten en zijn tonen het bevel tot terugtocht zongen, is hij door alle wateren te land, ter zee verstaan en zo verstaan, dat hij ook al dat water heeft bedwongen. Dan krijgt de zee weer land te zien, hoge rivieren weer hun bedding, want hun water zakt; men ziet weer heuvels rijzen; de bodem groeit en waar de golven wijken, stijgt het land en na verloop van tijd laat ook het bos zijn kaal gespoelde boomtoppen zien met slibberige slierten in het loof."

Ondermeer aan deze passage van de Zondvloed-mythe werd de 16de eeuwse bezoeker van Vicino's beeldenpark herinnerd. Bij het meer, symbool van het zich terugtrekkende water, zag hij op het reliëf Triton op zijn spiraalvormige schelp de laatste tonen blazen. Maar het verhaal gaat verder. Er volgt een ontroerende passage waarin Deucalion zijn geliefde meedeelt dat hij haar tot in de dood gevolgd zou zijn:

De wereld was dus teruggekeerd, maar toen Deucalion de leegte zag en 't eenzaam land volkomen stil zag liggen, sprak hij tot Pyrrha, en er klonken tranen in zijn stem: 'Zuster, mijn vrouw, de laatste vrouw die leeft op deze aarde, aan wie ik eerst verwant was door familie en geslacht, daarna door huwelijksband en nu vóór alles in gevaren -wij tweeën zijn van heel de wereld tussen oost en west de enige bevolking nog, de rest bestaat uit zeeën. En zelfs op dit moment zijn onze levenskansen niet volkomen veilig, wolken maken mij ook nu nog angstig. En jij -stel dat je zonder mij het nood- lot was ontsnapt, hoe zou je je nu voelen, arme vrouw, hoe zou je eenzaam je angst te boven komen? Wie bood troost in je verdriet? Want ik, geloof me, als de zee jouw leven had genomen, ik zou je volgen tot de zee ook mij het leven nam ...

bo1.jpg (260645 bytes) bo3.jpg (202380 bytes) bo5.jpg (181358 bytes) bo6.jpg (186230 bytes) bo7.jpg (177866 bytes) bo8.jpg (201642 bytes) bo9.jpg (182281 bytes)

Het verhaal van de redding van Deucalion en Pyrrha, beschreven bij meerdere klassieke auteurs, onder wie Apollodoros, heeft nog meer elementen waarnaar bepaalde Bomarzo-sculpturen verwijzen, naast hun eventuele andere betekenisinhoud. De boot die langs de beek in steen werd uitgehouwen, moet herinneren aan "het stenen vaartuig dat Deucalion in opdracht van zijn vader Prometheus bouwde en waarin het liefdespaar negen dagen en nachten ronddobberde toen Jupiter de Zondvloed zond. De iets verderop bij de beek gelegen Pegasus-fontein (die vroeger omringd was door beelden van Muzen) symboliseert de berg Parnassus waar het liefdespaar weer grond onder de voeten kreeg. De beek zelf stelt de door Ovidius genoemde Cephisus voor, waar het paar zich ritueel waste als voorbereiding om hogere machten om raad te vragen over de toekomst van de mensheid. De beek eindigt bij het meer en vanaf de plek waar het architectonisch restant met het naar de Zondvloed-mythe verwijzende Triton-reliëf ligt, is reeds het Tempeltje zichtbaar waarheen we voor ons geestesoog Deucalion en Pyrrha op weg kunnen zien gaan:

"Daar bij de tempeltreden aangekomen knielt het echtpaar eerbiedig neer, ze kussen huiverig de koele steen en spreken hun gebed: 'O Themis, zeg ons, als de goden gevoelig zijn voor een waarachtig smeken, als hun toorn daarvoor wil wijken, zeg ons dan hoe dit verlies aan mensen herstelbaar is; schenk hulp godin, in deze watersnood!"

Hun bede wordt verhoord met een orakel, dat, eenmaal ontraadseld, hen blijkt aan te sporen om stenen over hun schouders achter zich te werpen. Aldus geschiedt:

"Zij gaan dus heen, sluieren zich, knopen hun kleren los en werpen volgens Gods bevel de stenen in hun voetspoor. De brokken -wie geloofde 't, als dit voorval zelf niet reeds sinds lang bekend was?- raakten kou en stijfheid kwijt en werden langzaamaan zacht, en zacht geworden kregen zij wat vorm, groeiden al snel en toonden een zachtaardig karakter, en toen dat zover was, kon men niet duidelijk nog, maar toch, een menselijk beeld ontwaren, als een vroeg begin uit marmer, nog lang niet afgewerkt, maar meer een eerste ruwe vorm. leder bestanddeel dat voorheen van aarde was en vochtig, door wat voor sappen ook, fungeerde nu als mensenvlees; wat hard geweest was en onbuigzaam, groeide uit tot botten en wat zopas nog ader was, behield diezelfde naam, en spoedig namen de door mannenhand geworpen stenen volgens de wil der goden 't uiterlijk van mannen aan en uit het werpen van de vrouw ontstonden nieuwe vrouwen. Wij mensen zijn dan ook gehard en tegen veel bestand, een wezenlijk bewijs van dat waaruit wij zijn geschapen.'

Deze mythe waarin het enige overgebleven liefdespaar uit stenen nieuwe menselijke vormen doet ontstaan en waarin vervolgens 'de andere wezens, al die dieren van verschillend soort herschapen worden, zal Vicino aangesproken hebben. Hij creëerde immers uit de verspreid in zijn park liggende rotsblokken, dus deels gedirigeerd door de Natuur, nieuwe vormen, beelden die soms, zoals de uit de grond opduikende dieren, nog in de scheppingsfase lijken te verkeren:

'De andere wezens, al die dieren van verschillend soort, heeft Moeder Aarde zelf geschapen: toen het vocht van jaren door zonnevuur gewarmd was, zetten modder en moeras door hitte uit en vele kiemen die nieuw leven droegen, gevoed in levensrijke grond als in een moederbuik, groeiden weer op en kregen langzaamaan hun eigen vormen."

Het architectonisch restant met het Triton-reliëf, het Tempeltje, Neptunus, de Dolfijn en de waterwezens, de stenen boot langs de beek, de Pegasusfontein die de Parnassus symboliseert, de Walvisbek en het (niet meer bestaande) meer als uitdrukking van het water dat zich teruggetrokken heeft, ze vormden voor de goede verstaander in de 16de eeuw een 'sculptuur / architectuur-keten', die de verschillende terrassen waarover de beelden verspreid staan, met elkaar verbindt. Ze riepen de herinnering op aan het trouwe liefdespaar dat 'eerst verwant was door familie en geslacht, daarna door huwelijksband', zoals Vicino Orsini huwde met Giulia Farnese, wier familielid Alessandro Farnese, goede vriend van Vicino, een Orsini als moeder had.

Francesco Sansovino lichtte de lezers in zijn heruitgave van de Arcadia in over het Arcadisch karakter van de rustieke buitenplaats van Vicino Orsini. Maar er was ook een andere, subtielere reden voor die verwijzing. Niet voor niets vermeldde Sansovino het bestaan van het Tempeltje in de tuin van Bomarzo, dat Vicino oprichtte ter nagedachtenis aan zijn vroeg gestorven echtgenote Giulia Farnese. Want in de allerlaatste, twaalfde herderszang van Sannazaro’s Arcadia komt juist een beschrijving voor van een tempeltje dat eveneens aan een gestorven geliefde gewijd werd. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat Vicino zich bij de bouw van zijn Tempeltje in Bomarzo liet inspireren door deze fantasierijke passage. Uit de tweede helft van Sansovino’s opdracht, waarin hij beloofde voor Vicino een verhandeling te schrijven over diens landgoed en vriendenkring, blijkt in ieder geval dat Vicino de Arcadia reeds ‘dikwijls gezien en gelezen’ had. En het toeval wil, dat de dichter Jacopo Sannazaro net als Vicino een geliefde verloren had. Waar Sannazaro zijn smart woordelijk verwerkte in de laatste herderszang van zijn Arcadia, daar liet de dichterlijk aangelegde Vicino, aan de hand van dit boek, daadwerkelijk een tempeltje oprichten voor zíjn te vroeg gestorven geliefde, Giulia Farnese.

\

We zien een tempeltje dat qua vorm niet veel afwijkt van dat van Bomarzo, Deucalion en Pyrrha die stenen achter zich werpen, alsmede mensenfiguren die deels of geheel uit de stenen gegroeid zijn. Opvallend op de schildering is één liggende figuur waarbij het proces duidelijk in gang is: het bovenlijf is menselijk, het onderlijf heeft nog de vorm van een rotsblok.(Fresco in villa Farnesina: in het fries zien we scenes uit de Metamorfosen van Ovidius)

Dienden dus de Arcadia en de Metamorphosen als inspiratiebron voor de vervaardiging van respectievelijk het Tempeltje en het beeldenbos, ook een fresco in de Villa Farnesina te Rome, die het verhaal van Deucalion en Pyrrha uitbeeldt, kan als zodanig gediend hebben. Vicino's vriend Alessandro Farnese kocht deze villa, die tegenover het palazzo Farnese ligt, aan de andere kant van de Tiber, pas in 1579. Maar het is niet onwaarschijnlijk dat Vicino, die in Rome opgroeide en daar de Farnese dikwijls bezocht zal hebben, ook nadat hij in 1542 dankzij Alessandro het leengoed Bomarzo van zijn vader erfde, de villa van binnen gezien heeft. Op het bewuste fresco in de zogeheten Sala delle Prospettive, vervaardigd door Baldassare Peruzzi, zien we een tempeltje dat qua vorm niet veel afwijkt van dat van Bomarzo, Deucalion en Pyrrha die stenen achter zich werpen, alsmede mensenfiguren die deels of geheel uit de stenen gegroeid zijn. Opvallend op de schildering is één liggende figuur waarbij het proces duidelijk in gang is: het bovenlijf is menselijk, het onderlijf heeft nog de vorm van een rotsblok. Zou dit fresco.Vicino mede voor ogen gestaan hebben toen hij besloot om naast het Tempeltje de beelden ter plekke uit de verstrooid liggende rotsblokken te laten hakken?

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Bron: Het laatste geheim van Bomarzo Michiel Koolbergen. Leiden 1996
12/18/2014 update
digischool ckv2/ckv1