Een avondvoorstelling in het Bauhaus- theater, beschreven door een student T. Lux Feininger:

 'Ik zag de 'Gestentanz' en de 'Formentanz' (gebaren- en vormendans), uitgevoerd door dansers met metalen maskers op, ze hadden, door allerlei opvullingen, 'gebeeldhouwde' kostuums aan. Op het toneel, met een diepzwart achterdoek en coulissen, stonden magische belichte geometrische voorwerpen: een kubus, een bol, trappen. De spelers schreden, slenterden, slopen rond, draafden, stormden vooruit, stopten, draaiden langzaam en statig. Met veelkleurige handschoenen bedekte armen werden groetend opgeheven, de koperen gouden en zilveren knopen kwamen samen en vlogen weer uiteen. De stilte werd door klapwieken onderbroken, wat met een korte slag eindigde. Een crescendo van dreunend geluid loopt op tot een kakofonie, gevolgd door een onheilspellende en schrikaanjagende stilte. Een deel van de dans had de strenge en ingehouden hevigheid van een kattenkoor, het gemiauw en snorren inbegrepen, dat op een fantastische manier door de resonerende maskerhoofden werd geaksentueerd. Tred en gebaar, gestalte en voorwerp, kleur en klank, alle hadden de eigenschappen van de elementaire vorm ( ... ). De theater-elementen werden bijeengebracht, verplaatste versterkt en groeiden langzamerhand tot iets wat op een stuk leek. Maar we kwamen nooit te weten of het een komedie of een tragedie was. Het interessante was dat 'spel' en het bekenisvolle vormen uiteindelijk een bedoeling, een gevoel of een boodschap moesten oproepen; dat gebaren en spraak tot handelingen zouden worden.

Wie weet?

In principe was het als een theater van de danser zichzelf genoeg, maar tegelijkertijd was het een klas, een leslokaal en deze geweldige op- voering was Schlemmer's lesmethode".