Mogelijke
aandachtspunten:
In hoofdlijnen is
de film het resultaat van een drietal ontwikkelingen.
De Belgische
onderzoeker Joseph Plateau publiceerde in 1829 als eerste een
afgeronde theorie over de duur van lichtindrukken op het netvlies.
In 1833 ontwierp hij als ondersteuning zijn Phénakistiscope of
wonderschijf.
Muybridge
Zo experimenteerde
Muybridge met een serie camera's die elk een opeenvolgende fase
vastlegden.
In 1877
presenteerde Edison zijn Phonographe, waarbij geluid op een wasrol
werd geregistreerd en daarna kon worden weergegeven. Pas tien jaar
later begon zijn assistent Dickson aan het ontwerpen van een
bijbehorend toestel voor bewegende beelden. Pas in 1894 werd de
twee jaar eerder gepatenteerde Kinetoscope op de markt gebracht
omdat Edison de zaak niet zo belangrijk vond.
Met deze
verbetering van de Kinetoscope waren de gebroeders Lumière hem
echter ruimschoots voor. Zij richtten zich al meteen op
projectie en maakten hierbij gebruik van het transportsysteem van
een andere nieuwe uitvinding, de naaimachine. Hun
grijpermechanisme was zo belangrijk omdat ieder filmbeeldje voor
projectie steeds een fractie van een seconde stil moet staan. Dit
in tegenstelling tot de ononderbroken beweging bij Edison.
De
rol van het vaudeville theater.
Na de beurscrash van 1929 brak
voor het vaudeville theater een moeilijke tijd aan: de
toegangsprijs was te hoog voor veel mensen. Het was goedkoper om
de grote sterren te zien in een film dan de act te huren voor een
live act. Een film kostte in de 20er jaren ongeveer 50 dollarcent,
een vaudeville show 2 of 3 dollar! In
1905 stapte Harry Davis in Pittsburgh helemaal over op shorts. De
toegangsprijs was 5 cent, of een "nickel". De
Nickelodeon was geboren. Toen de Warner Brothers en Fox hun eigen
theaters begonnen te bouwen, lieten ze in het begin film en
vaudeville acts zien.
Vooral vanaf 1905
ontstonden in Amerika de zogenaamde Nickel-odeons, zo genoemd naar
de lage toegangsprijs. Deze ontwikkeling maakte het ook
aantrekkelijker om films te verhuren dan om ze per kopie te
verkopen zoals tot dan toe gebeurde.
Onderwijl werden
de films langer dan de primitieve één minuut opnamen. Men begon
afzonderlijke scènes als tableaux vivants achter elkaar te plakken zodat een eenvoudig verhaal
ontstond. In Frankrijk was het vooral Georges Méliès, van huis
uit illusionist, die de mogelijkheden van de film wist
te verruimen.
Rond
1913 werd de MPPC tenslotte voor het gerecht verslagen door
William Fox en Carl Laemmle. De laatste was de grondlegger van
Universal en lanceerde als eerste het idee van de filmster.
De erkenning van de film als kunstvorm was in Duitsland
later gekomen dan in de meeste andere landen. De bioscoop genoot
in de ogen van intelligentsia en gegoede burgerij een slechte
reputatie.
|