Gerrit Th. Rietveld

   

In 1924 ontwierp een lid van de Stijl groep, Gerrit Th. Rietveld (1888-1964) in Utrecht een woonhuis voor Truus Schröder-Schräder. Haar man was pas gestorven en ze had besloten voor zich zelf en haar drie kinderen een kleiner huis te laten bouwen. Ze schakelde Gerrit Rietveld in, die ze goed kende van een eerdere verbouwing. De nieuwe woning kwam aan het eind van een in bruine baksteen opgetrokken huizenrij te staan, aan de rand van Utrecht

Truus Schröder had duidelijke ideeën over hoe haar huis moest worden, Rietvelds benadering sloot er nauw op aan. Ze werkten samen aan het project, waarbij zij met name de indeling van het interieur voor haar rekening nam, terwijl Rietveld het totaalontwerp maakte. Truus Schröder wilde wonen op de eerste verdieping in een flexibele ruimte. De verschillende kamers zouden - op het trappehuis en de badkamer na - van elkaar gescheiden moeten worden door losse wanden, die men overdag open kon schuiven, zodat er dan een grote woonruimte ontstond. Volgens de Utrechtse bouw- verordening echter mocht dat niet. Tussen slaap- en woonkamers waren vaste scheidingswanden vereist. Rietveld loste het probleem op door de begane grond wel een vaste indeling te geven en de verdieping zolder te noemen. Op de begane grond had hij vanaf 1925 zijn atelier en sinds 1961, vier jaar na de dood van zijn vrouw, woonde hij er officieel en in 1964 stierf hij er.

Rietveld was van oorsprong meubelmaker in Utrecht- Hij begon in 1911 in de avonduren een archirectenopleiding bij de architect Klaarhamer, een compagnon van Berlage. In 1919 vestigde Rietveld zich als zelfstandig architect. In hetzelfde jaar werd hij lid van De Stijl. Hij had enkele leden van De Stijl-groep leren kennen, zoals Bart van der Leck, J.J.P. Oud, Van Doesburg en Van 't Hoff. De laatste had net een stoel gezien die Rietveld een jaar tevoren had ontworpen. In die stoel had Rietveld als het ware de ruimte zichtbaar gemaakt. De vorm van het zitmeubel was belangrijker dan het materiaal waaruit het bestond. Het was een uitdrukking van het elementaire zitten. Het geheel was opgebouwd uit zelfstandige onderdelen, uit vlakken, rechte lijnen en haakse hoeken. De leden van De Stijl waren er enthousiast over. Het leek werkelijk mogelijk de ideeën van De Stijl praktisch toe te passen. De stoel werd dan ook in 1919 gepubliceerd in het septembernummer van De Stijl. Rond 1923 schilderde Rietveld de stoel rood. blauw, geel en zwart.  De kleuren rood en blauw voor rug en zitting benadrukten de zitfunctie. de geel geschilderde uiteinden van het zwarte onderstel toonden het snijvlak van coördinaten in de ruimte.

 

Bij het ontwerpen van het Rietveld-Schröderhuis ging hij op dezelfde manier te werk. Hij ontkende als het ware het materiaal dat bij gebruikte: ijzer, hout, baksteen, grondstoffen die elk hun eigen individualistische trekjes vertoonden. 

Dat deed hij door ze te schilderen in de 'universele' kleuren van De Stijl. 

     

Op die manier legde hij de nadruk op abstracte vlakken en lijnen. Zo ontdeed hij het huis ook van massiefheid. Muren waren geen muren meer, maar vooruitspringende of terugwijkende vlakken. Rietveld wilde de ruimte binnen ook niet afsluiten van die van buiten.

    < groter te maken

 

Plattegrond: open en dichte verdieping door gebruik van de schuifwanden     Rechts: Schematische voorstelling 

  het Rietveld-Schröderhuis 

  het Rietveld-Schröderhuis 

  het Rietveld-Schröderhuis

  het Rietveld-Schröderhuis

Actief wonen

In het woongedeelte op de eerste verdieping plaatste hij een hoekraam dat zo geconstrueerd was dat, als men het opende, de hoek van de kamer overging in de open lucht- Licht vormde overal een wezenlijk onderdeel van de ruimte, grote glasvlakken boven, bovenlichten beneden. Truus Schröders wens om een flexibele woonindeling te hebben, kwam overeen met de ideeën van Rietveld over wonen- 'Hij vond het traditionele wonen in duidelijk afgescheiden kamers passief. Men zou actief moeten wonen, bewust de ruimte gebruiken. Daar moest men wel wat voor doen, zoals met wanden schuiven en meubels in- en uitklappen. In het Rietveld-Schröderhuis kon hij naar hartelust experimenteren. Toch bleek het kleine formaat van de woonverdieping, waar slaapkamers alleen te maken waren door met wanden te schuiven voor een gezin met opgroeiende kinderen soms onhandig, bijvoorbeeld vanwege het gebrek aan privacy. Toen Truus Schröder er later alleen woonde, kwam het beter tot zijn recht. Zij vermaakte haar huis aan de stad Utrecht.

In 1924, het jaar waarin het voor negenduizend gulden gebouwd werd, publiceerde Theo van Doesburg in het blad De Stijl het manifest: "Tot een beeldende architectuur". Daarin schreef hij onder meer dat neoplastische architectuur:

elementair

economisch

functioneel

vormloos 

niet-monumentaal 

dynamisch

niet passief

moest zijn. Allemaal begrippen die op het ontwerp van Rietveld van toepassing waren. Daarmee lijkt het Rietveld-Schröderhuis wel een tastbaar geworden manifest voor De Stijl-architectuur, maar in één opzicht week het sterk af van de nagestreefde ideeën. Het was zeker geen universele woning, maar juist een individueel huis, toegesneden op de specifieke eisen van Truus Schróder.

Esthetisch, functioneel of maatschappelijk 

De Stijl is nooit een eenduidige beweging geweest. Eigenlijk was het slechts een maandblad voor ingewijden - met een oplage van nog geen duizend stuks - waaraan verschillende kunstenaars en architecten hun bijdragen leverden. Van Doesburg was van begin tot eind - hij stierf in 1931 - de drijvende kracht. Hij legde internationale contacten, hield lezingen in het Bauhaus en maakte regelmatig ruzie met de andere De Stijl- leden. Een aantal van hen haakte in de loop der rijd af. Wat allen bond, was een interesse voor een nieuw soort schoonheid die niet gebaseerd was op een subjectieve persoonlijke benadering, maar op objectieve criteria. leder gaf daar echter een andere invulling aan. 

  • Mondriaan bijvoorbeeld richtte zich in zijn schilderijen vooral op problemen van esthetische aard, 
  • Rietveld trachtte zijn ontwerpen functioneel te benaderen. 
  • Van 't Hoff zou het liefst voor de massa - het volk - willen ontwerpen, in plaats van voor het individu. 
  • Oud vond dat bij als architect zijn ontwerpen niet uitsluitend uit esthetische overwegingen kon maken maar dat hij, in tegenstelling tot schilders of beeldhouwers, rekening moest houden met technische en maatschappelijke eisen.

 05/02/2010    last update