TM 1, februari 2007  Door Oscar Kocken

Als ik Orestes was, zou ik mijn moeder ook vermoorden

‘Is er eigenlijk wel sprake van een relatie als je elkaar tien jaar niet ziet?’

‘Ik zou me ook niet kunnen inhouden.’

‘Misschien hebben Agamemnon en Klytaimnestra wel afspraken gemaakt over seks.’

In het jaarlijkse TA-festival Tamtam werd de Oresteia centraal gesteld, wat de mogelijkheid bood dieper in te gaan op de thematiek en de materie van dit eeuwenoude stuk. Naast de regie van Johan Simons, met acteurs als Pierre Bokma, Halina Reijn en Elsie de Brauw, en de herneming van de relatief recente Oresteia-bewerking Rouw siert Electra van Eugene O’Neill, kregen 150 middelbare scholieren uit Amsterdam de kans onder begeleiding van TA-regisseurs en acteurs in een eigen voorstelling hun visie te geven op het klassieke verhaal.

Toen tragediedichter Aischylos omstreeks 458 voor Christus zijn Oresteia voltooide, creëerde hij daarmee behalve een hoofdprijswinnende tekst voor de jaarlijkse Dionysia onvoorzien ook het ijkpunt van de westerse theatergeschiedenis. Door een wrede speling van het lot en de bepaald niet cultuurminnende tand des tijds zou deze cyclus namelijk de enig overgeleverde trilogie uit de Griekse oudheid worden en daarmee als vanzelf een zeer uitzonderlijke en onaantastbare positie verwerven. Nog steeds wordt door theatergoeroes te pas en te onpas gewezen op het grote belang van de auteur en zijn tekst, aangezien de revolutionair Aischylos geldt als de bedenker van het trilogieconcept. Hij brak met een lange traditie van toneel door één acteur door een tweede speler toe te voegen, het aandeel van het koor aanzienlijk te verminderen, al te overdadige lyriek te beperken en bij de opvoering van Oresteia als eerste gebruik te maken van een decor.

Bovendien heeft Aischylos het geluk gehad dat hij leefde in een bijzonder roerige tijd en omgeving, waarin de basis werd gelegd voor wat wij nu beschouwen als de westerse maatschappij: niet alleen werd er een voorzichtig begin gemaakt met een democratische politiek, ook werd een nieuwe vorm gevonden voor rechtspraak, veranderde de rol van de goden en was er sprake van een overgang van een matriarchale naar een patriarchale samenleving.

Wenkbrauwfronsen

De optelsom van deze opmerkelijke feiten verleidt theaterwijzen tot de stelling dat je geen theater kunt maken zonder te hebben kennisgenomen van een stuk als dit. Sterker nog: men zou de hedendaagse maatschappij zonder de Oresteia niet ten volle kunnen verstaan. Het verbaast dan ook niet dat in 2006 twee grote gezelschappen deze klassieker op het repertoire hebben genomen. Het jaar begon met een regie van Johan Doesburg voor Het Nationale Toneel, die, hoewel door de critici niet bijster goed ontvangen, een nominatie voor de Toneel Publieksprijs in de wacht wist te slepen. De versie van Toneelgroep Amsterdam die in samenwerking met NTGent aan het eind van het jaar werd uitgebracht, werd door de kritiek niet veel beter ontvangen, en ook de reacties van het publiek waren gemengd.

In het jaarlijkse TA-festival Tamtam werd de Oresteia centraal gesteld wat ruime mogelijkheden bood om dieper op de thematiek en de materie in te gaan. Naast de regie van Johan Simons, met acteurs als Pierre Bokma, Halina Reijn, Hans Kesting en Elsie de Brauw, en de herneming van de relatief recente Oresteia-bewerking Rouw siert Electra van Eugene O’Neill uit 1931, kregen 150 middelbare scholieren uit Amsterdam de kans onder begeleiding van TA-regisseurs en acteurs hun eigen visie te geven op het klassieke verhaal in een eigen voorstelling.

Dit grootschalige project was een uitbreiding van het al langer bestaande T4U, een hippe afkorting van Toneelgroep Amsterdam for you. Vijf jaar geleden begon het gezelschap met het adopteren van twee middelbare scholen - het Berlage Lyceum en het Montessori Lyceum Amsterdam - die een goede afspiegeling vormen van de jonge Amsterdamse samenleving. Alle leerlingen vanaf de derde klas kregen een uitgebreid en intensief programma aangeboden om kennis te maken met theater in het algemeen en Toneelgroep Amsterdam in het bijzonder. Er waren rondleidingen, scholieren kregen workshops, debatten werden in gang gezet en leerlingen gingen zelf repeteren met teksten die Toneelgroep Amsterdam in die periode speelde.

T4U resulteerde vanaf 2003 elk jaar in een eigen scholierenversie die ’s ochtends werd gespeeld in het decor van de echte avondvoorstelling. Als aftrap gold Shakespeares Othello, die met vijftig jonge acteurs werd opgevoerd. Een jaar later volgde een variant van Bergmans Scènes uit een huwelijk onder de titel Vadertje en moedertje spelen en in 2005 werd A perfect wedding ontroerend goed bewerkt tot de jongerenversie Ja, ik wil.

In 2006 zette Toneelgroep Amsterdam een nieuwe stap in deze succesvolle samenwerking: gelijktijdig met de Oresteia werden maar liefst vier jongerenproducties gelanceerd. De opvoeringen in de Stadsschouwburg, in het decor van de volwassen Oresteia, bleef voorbehouden aan de bekende partners van het Berlage en het Montessori Lyceum, maar daarnaast speelden op verschillende plaatsen in de stad voorstellingen van leerlingen van het Cartesius Lyceum (Oud-West), Scholengemeenschap Reigersbos (Zuid-Oost) en de Comeniusschool (Nieuw-West). Tegenover de traditionele interpretatie van dramaturg Paul Slangen komen de scholieren schaamteloos met hun eigen visie op de familieproblematiek van Orestes en verdwijnt de schrijver Aischylos soms bijna geheel uit beeld. Deze vrijheid en nonchalance ten aanzien van de historische en mythische context levert vanzelfsprekend problemen op in de verhaallijn (in een van de versies vraagt Apollo om het offer van Iphigeneia, in een ander is Artemis plotseling ook godin van het recht), maar ze biedt direct ook enorme ruimte om de persoonlijke noodzaak van de jonge makers te belichten. Dat daarbij niet hoeft te worden gerekend op al te veel subtiliteit mag geen verrassing heten.

Buitenechtelijke seks

De voorstelling Bloedgroep O van het Berlage Lyceum en het Montessori Lyceum Amsterdam spant qua maatschappelijk bewustzijn de kroon. Samen met de scholieren maakten acteur Leon Voorberg en regisseur Maartje Ghijsen een bewerking waarin bijvoorbeeld de voorspellingen van de Trojaanse Kassandra niet worden geloofd om het simpele feit dat zij van allochtone afkomst is. Ze wordt beschimpt als ‘gastarbeider’ en het koor is opvallend rechtdoorzee wanneer wordt geopperd dat Kassandra maar beter direct kan worden uitgezet. Ook de handelingen van de in zijn eer aangetaste Orestes krijgen een verontrustende hedendaagse draai wanneer hij schreeuwt: ‘Al misbruik ik het geloof, ik heb ontzettend veel zin om in dat huis een bom te plaatsen!’ of elders in het stuk: ‘Liever iederéén als vijand, dan één god’.

Maar ook de klassieke normen en waarden blijven niet onbesproken. ‘Buitenechtelijke seks was heel normaal bij de Grieken, hoor!’ weet het koor het publiek te vertellen. Waarop naar aanleiding van de ontrouw van zowel Agamemnon als Klytaimnestra een stevige discussie over vreemdgaan ontstaat, die niet onderdoet voor de jaarlijkse tragedie wanneer puberende stelletjes door zomervakanties voor twee weken uiteen worden gereten.

‘Is er eigenlijk wel sprake van een relatie als je elkaar tien jaar niet ziet?’

‘Ik zou me ook niet kunnen inhouden.’

‘Misschien hebben Agamemnon en Klytaimnestra wel afspraken gemaakt over seks.’

Door ongegeneerd stil te staan bij dit soort merkwaardige grotemensenproblemen, verschilt de toon van de voorstelling enorm van de gebruikelijke versie. Het zorgt er bovendien voor dat al vrij rap de wraakspiraal wordt doorbroken: Orestes doodt zijn moeder in deze versie niet als vergelding voor haar moord op zijn vader, maar om het feit dat zij het met een andere man aanlegt. De woede om de dood van zijn zus Iphigeneia deelden zij immers. Dat zijn moeder echter van een andere man dan zijn vader kan houden is voor hem, evenals voor elk ander kind, onverdraaglijk.

Ook met de schimmige houding die Aischylos aanneemt ten opzichte van de machtsrelatie tussen man en vrouw, nemen de scholieren van het Berlage en Montessori Lyceum geen genoegen. In hun versie geeft Athena Apollo direct een flinke veeg uit de pan, wanneer hij weer een seksistische opmerking uitkraamt. Ondanks hun jeugdige leeftijd weten de makers het immers allang: ‘Alles wat mannelijk is, is kinderlijk tegelijk.’

Alle knappe vondsten om het voor de jonge spelers en het jonge publiek een hedendaags tintje te geven ten spijt, moet het ook weer niet al te gek worden. De kreet waarop de hele voorstelling wordt gewacht, wordt halverwege door een van de acteurs geslaakt: ‘Oh mijn god, we gaan toch niet actualiseren?!?’, waarna een wijs meisje uit het koor een verhandeling begint over de klassieken, wat ook weer niet op bijster veel bijval kan rekenen: ‘We zitten niet allemaal op het vwo, hoor.’

Lichaam

Toch blijkt het niet zozeer het schooltype te zijn, waardoor verschillen in opvattingen ontstaan. Veel meer gewicht wordt in de schaal gelegd door de persoonlijke achtergronden van de kinderen, of ze nu op vmbo-t zitten, op havo of op vwo. Het grootste verschil wordt gevormd door Troje-Argos: 0-1 van Scholengemeenschap Reigersbos uit de Bijlmer, die om negatieve beeldvorming tegen te gaan Zuid-Oost moet worden genoemd. Deze bewerking, onder regie van Jorinde Keesmaat, moet het – vermoedelijk door de niet-Nederlandse achtergrond van de spelers – stellen zonder al te veel taalkundige pareltjes, maar is daarentegen fysiek opvallend sterk. De acteurs schuwen het grote spel niet en durven hun lichaam op effectieve wijze in te zetten, bij voorkeur in de vele angstwekkend realistische vechtscènes. In hun opvatting van de Oresteia geldt ook veel meer dan bij de anderen de wet van de straat, waar discussies lang niet altijd met woorden kunnen worden beslecht. Orestes’ reactie op de les ‘Geweld lost niks op’ is verbijsterend simpel: ‘Geweld lost wel op’. Die hardheid staat in schril contrast met de gemoedelijkheid binnenshuis, waar het hele gezin onder de klanken van Sister Sledges We are family gezamenlijk aan de keukentafel eet en waar Orestes bovendien nog bij zijn moeder woont. De vaak als veel hechter benoemde familiebanden uit de cultuur van de scholieren geven op deze manier zo mogelijk een nog heftigere en dubieuzere lading aan het verhaal. Bij afloop wordt het publiek gevraagd te stemmen of Orestes wel of niet moet worden gestraft voor de moord op zijn moeder. Evenveel rode als groene papiertjes gaan vlak voor de donkerslag de lucht in.

Een van de actrices heeft na de voorstelling een heldere argumentatie waarom Orestes niet gestraft zou moeten worden: ‘De moeder die hij vermoordde, was ook geen heilige vrouw. Ze ging vreemd met Aigisthos. Ze vermoordde daarnaast ook Orestes’ vader. Als ik Orestes was, zou ik mijn moeder ook vermoorden.’

 

Verwarring

 

Ook de versie van de Comeniusschool, Orestes, nou en?, krijgt een totaal andere toon door het persoonlijke tintje dat de spelers meegeven. Allen hebben namelijk een visuele handicap – wat voor het publiek op zichzelf al een bijzondere ervaring is – maar zijn niet te beroerd om voor de gelegenheid een zeer grote rol toe te schrijven aan Kalchas, de ziener. Het motto van deze voorstelling wordt in het begin gegeven: ‘Hoogmoed maakt blind’, maar niettemin vertellen deze acteurs heel treffend waar het voor hen allemaal om draait. Het thema wraak verdwijnt vrijwel volledig, andere dingen wegen zwaarder. ‘Weet je wel hoe erg het is om je familie tien jaar niet te zien?’ is de uitspraak die het publiek in verwarring achterlaat, wetende dat veel van deze kinderen hun familie nooit zullen zien.         

    

Dat de tragedie van Orestes en zijn familie aan jonge mensen meer dan voldoende ingangen biedt om er een eigen verhaal van te maken, is dankzij het project van Toneelgroep Amsterdam overtuigend onder de aandacht gebracht. Het is echter nog maar de vraag in hoeverre het terecht is dit een verdienste te noemen van de oude Griek zelf, zijn teksten zijn in alle juniorversies amper een leidraad gebleken, veeleer ging het om het verloop van de gebeurtenissen, maar die zijn niet zondermeer toe te schrijven aan de auteur. De tragiek van het Atreus-geslacht bestond immers al als mythe, als volksverhaal, misschien zelfs beter benoemd als ‘klassieker’. Aischylos leende dat gegeven slechts, precies zoals Homerus het eerder al deed in de Ilias en na hem Sophokles en Euripides nog zouden doen in hun versies van Elektra en Orestes, Iphigeneia in Tauris, Iphigeneia in Aulis, et cetera. In plaats van in het stuk van Aischylos een argument te zien om klassiekers te spelen, kan het stuk beter worden beschouwd als een voorbeeld om klassiekers naar eigen hand te zetten.

 

Dat inzicht valt dan ook zeer te prijzen, evenals de dapperheid nieuwe titels te kiezen voor hun bewerkingen. Met namen als Bloedgroep O, Troje-Argos: 1-0, Orestes and the bitches of revenge en Orestes, nou en? laten de scholieren er geen onduidelijkheid over bestaan dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun versie van het verhaal. Anders dan de grote gezelschappen verschuilen zij zich niet achter de oorspronkelijke naam Oresteia en wekken ze daarmee niet onnodig bescheiden de indruk dat zij slechts een doorgeefluik zijn van een dode Griek.

 

Maagdelijk publiek

 

Toneelgroep Amsterdam krijgt het dankzij de inzet van de begeleiders Maartje Ghijsen, Leon Voorberg, Jorinde Keesmaat, Victor Mentink, Rosa Fontein en Lizet Huisinga voor elkaar om jonge mensen oude verhalen te laten spelen, op een zeer intelligente manier, zonder dat het ergens geforceerd overkomt, vol adembenemend enthousiast en soms zelfs ontroerend spel. Maar in hoeverre slaagt Toneelgroep Amsterdam in haar doelstelling om met het T4U-project nieuw publiek aan te boren? Dat de Stadsschouwburg en de plaatselijke theaters vol zitten met maagdelijk en onwennig publiek is evident: in Zuid-Oost is het publiek zich van geen kwaad bewust wanneer het een kwartier na aanvang onder luid gekwebbel alsnog de zaal binnendendert en ook elders blijkt men niet geheel op de hoogte van theatergewoontes zoals het uitzetten van mobiele telefoons. Het publiek in de buurttheaters doet godzijdank ook geen enkele poging te verhullen dat dit niet hun thuis is. In de Stadschouwburg wil een enkeling die illusie nog wel hooghouden en doet men zich voorafgaand aan de voorstelling graag wat wijzer voor tegenover zijn of haar buurman: ‘Reprise? Nee, dat woord bestaat niet. Ik denk dat jij remise bedoelt.’

 

De jonge acteurs zelf hebben dankzij het project vaker of voor het eerst het theater bezocht en zijn daar vrijwel unaniem positief over. Of het ook heeft gezorgd voor een beter begrip van de voorstellingen die daar worden gespeeld, blijft twijfelachtig. ‘Toen ik hoorde dat de Telegraaf het stuk over de Oresteia niet zo’n interessant toneelstuk vond, ben ik maar niet gaan kijken,’ vertelt Chantal Martodrono, een van de Elektra’s uit Troje-Argos: 0-1. ‘Na de reacties van de leerlingen die wel zijn gaan kijken, was ik blij dat ik niet ben gegaan. Ze vonden het stuk saai, er werd teveel gepraat en er gebeurde niet zoveel. De dingen die er werden gezegd door de spelers verstonden zij niet, het is dus geen stuk voor jongeren.’

Ook Juan Gaviria Moreno, die Aigisthos speelde in Bloedgroep O en overweegt later zelf acteur te worden, spreekt namens zijn medeleerlingen als hij zegt: ‘De versie van Toneelgroep Amsterdam was wel héél ingewikkeld. Ik ken het verhaal nu uit mijn hoofd, maar toch was het nog steeds moeilijk te volgen en nauwelijks te begrijpen. Het was natuurlijk mooi spel, maar ook mijn klasgenoten snapten er niets van. Je kunt je afvragen of je zoiets aan mensen van onze leeftijd wel moet laten zien.’

Misschien was het een misser om uitgerekend deze voorstelling als basis te nemen voor het scholenproject, maar hoe het ook zij, er is in elk geval weer een klein groepje zieltjes gewonnen voor het theater. Een opvallend effect blijkt het project te hebben op Scholengemeenschap Reigersbos. ‘Vóór Troje–Argos: 0-1 had de school nog geen vak drama,’ vertelt Martodrono, ‘er werd hooguit één keer per jaar door leerlingen een toneelstuk uitgevoerd, meer was er niet. Leerlingen die niet aan het project van de Oresteia meededen, gingen klagen bij de leraren van onze school, omdat zij ook graag wilden meedoen aan een toneelstuk buiten school. Nu is de school bezig met het zoeken van een dramadocent om ook andere leerlingen die theater willen maken dramalessen te kunnen geven.’