In Messina (plaats in Italie) woonden
eens drie broers, kooplui van beroep, die bij de dood van hun vader, die
uit San Gimignano afkomstig was, een aanzienlijk vermogen hadden
geërfd. Zij hadden een zus, die Lisabetta heette, een knappe en
welbeschaafde jonge vrouw, die om wat voor reden dan ook nog niet door
hen was uitgehuwelijkt. Bovendien hadden de drie broers in een van hun
magazijnen een jongeman uit Pisa in dienst, een zekere Lorenzo, die al
hun zaken behartigde. Omdat die Lorenzo een aantrekkelijk voorkomen
bezat en prettig was in de omgang, had Lisabetta al vaak het oog op hem
laten vallen. En het duurde dan ook niet lang of zij begon hem
ongelofelijk aardig te vinden. Toen Lorenzo daar op een gegeven ogenblik
achterkwam, gaf hij zijn andere liefdesverhoudingen op en begon bij ook
aandacht aan haar te besteden. En alles verliep zo vlot dat de jongelui,
die erg in elkaar vielen, in een mum van tijd elkaar hun liefde bekenden
en datgene deden waar ze beiden het meest naar verlangden. Maar terwijl
ze op die manier samen een heerlijke tijd beleefden en volop genoten,
slaagden ze er niet in hun geheim zó te bewaren dat het niet op een
bepaald moment uitlekte. Toen Lisabetta zich 's nachts eens naar de
plaats begaf, waar Lorenzo sliep,werd
zij zonder dat ze het merkte door haar oudste broer gezien. Maar omdat
dat een verstandige kerel was, liet hij zich, hoewel de zaak hem
bijzonder hoog zat, toch door overwegingen van fatsoen en eenzaamheid
leiden. En zonder ook maar iets te zeggen of te ondernemen wachtte hij,
terwijl hem allerlei gedachten door het hoofd speelden, de volgende
morgen af. Toen de dag was aangebroken en hij zijn broers had verteld
wat bij 's nachts met betrekking tot Lisabetta en Lorenzo had ontdekt,
nam bij na rijp beraad samen met hen het besluit over de zaak te
zwijgen, ten einde iedere smaad voor henzelf of hun zuster te voorkomen.
Zij besloten zich van den domme te houden en te doen alsof ze helemaal
niets gezien of gehoord hadden tot het moment waarop ze, zonder schade
of hinder voor zichzelf, die schande definitief de wereld uit zouden
kunnen helpen.
En terwijl ze dit besluit voortdurend voor ogen
hielden, bleven ze schertsend en lachend als altijd met Lorenzo omgaan.
En op een dag gingen ze zo, onder het voorwendsel dat ze met zijn
drieën een uitstapje wilden maken, de stad uit en namen Lorenzo mee.
Toen ze nu op een eenzame en afgelegen plek waren aangekomen, zagen ze
hun kans schoon en doodden hem terwijl hij nergens op verdacht was.
Vervolgens begroeven ze hem zonder dat iemand er iets van merkte. En bij
hun terugkomst in Messina verspreidden ze het gerucht dat ze hem voor
zaken ergens naar toe hadden gestuurd: iets wat gemakkelijk geloof vond
omdat zij hem vaak dergelijke reizen heten maken. Toen Lorenzo maar niet
terugkwam en Lisabetta zich over zijn afwezigheid ongerust begon te
maken, vroeg zij haar broers herhaaldelijk en met grote nadruk waar hij
toch bleef. En omdat zij steeds maar bleef aandringen, zei een van haar
broers op een dag tegen haar: 'Wat heb je toch? Wat heb jij eigenlijk
met Lorenzo te maken, dat je zo vaak naar hem vraagt? Als je nog eens
een keer naar hem vraagt, zullen wij je het antwoord geven dat je
verdient.' Triest en terneergeslagen en ten prooi aan een onbestemde
angst wachtte de jonge vrouw vanaf dat moment bezorgd en zonder nog iets
te vragen af wat er zou gebeuren. En dikwijls riep ze 's nachts bedroefd
de naam van haar vriend en smeekte zij hem terug te komen, en vaak
huilde zij hete tranen over zijn langdurige afwezigheid. En terwijl ze
nergens meer plezier in had, bracht ze haar dagen in bange afwachting
door.
Eens op een nacht, toen zij erg had geschreid om
haar geliefde die maar niet terugkeerde, was zij tenslotte huilend in
slaap gevallen. En tijdens die slaap verscheen haar toen Lorenzo. Hij
zag er bleek en weggetrokken uit en zijn kleren waren aan alle kanten
gescheurd en weggerot. En het was alsof hij tegen haar zei: 'O Lisabetta,
dag en nacht roep je mijn naam en treur je over mijn afwezigheid, en de
tranen die je vergiet zijn een zware beschuldiging aan mijn adres.
Daarom kom ik je zeggen dat ik niet meer bij jou kan terugkeren, omdat
ik op de laatste dag dat jij me hebt gezien door jouw broers ben
vermoord.' En hij wees haar de plaats aan waar ze hem hadden begraven.
En nadat hij tegen haar had gezegd dat zij hem niet meer moest roepen of
verwachten, verdween hij.
Lisabetta werd wakker en huilde naar aanleiding
van deze droom bittere tranen, want zij geloofde heilig in de waarheid
ervan. 's Morgens stond zij op en zonder iets aan haar broers te durven
vertellen besloot zij op de aangegeven plek te gaan kijken of dat wat
zij in haar slaap had gezien waar was. Ze kreeg verlof voor een klein
uitstapje buiten de stad, en in gezelschap van een vrouw, die wel eens
vaker met Lorenzo en haar was meegegaan en die van heel hun doen en
laten op de hoogte was, begaf zij zich zo spoedig rnogelijk naar de
bewuste plaats. Ze haalde de dorre bladeren weg die daar lagen, en begon
op een punt waar de grond haar minder hard leek te graven. En het duurde
niet lang of zij stuitte daarbij op het lichaam van haar ongelukkige
minnaar, dat nog volledig gaaf en ongeschonden was. En daaruit kon ze
duidelijk afleiden dat het droomgezicht waar was geweest. Ofschoon zij
bedroefder was dan wie ook, begreep zij dat het daar niet de juiste
plaats was voor tranen. En hoewel ze, als dat mogelijk was geweest,
graag heel het lichaam had meegenomen om het op een meer passende manier
te begraven, zag ze wel in dat dat niet kon. Ze sneed daarom zo goed en
zo kwaad als het ging met een mes het hoofd van de romp en wikkelde het
in een doek, waarna zij het aan haar gedienstige overhandigde. Nadat zij
de rest van het lichaam weer had begraven, ging zij vervolgens, zonder
dat zij door iemand was opgemerkt, van die plaats weg en keerde naar
huis terug.
Nadat zij zich daar met het hoofd in haar kamer
had opgesloten, schreide ze er zo lang en bitter over dat ze het met
haar tranen helemaal schoonwaste, terwijl ze het bovendien bedolf onder
kussen. Toen nam ze zo'n mooie grote bloempot waarin men normaal
gesproken marjolein of balsemkruid plant, en legde daar het hoofd in,
nadat ze het eerst in een fraaie lakense doek had gewikkeld. Vervolgens
deed ze er aarde overheen, waarin ze een aantal heel mooie stekjes
salemetaans balsemkruid pootte. En deze begoot ze met niets anders dan
met rozenwater of oranjebloesernsap, en daarnaast ook met haar tranen.
En al gauw had ze de gewoonte aangenomen om vlak bij de pot te gaan
zitten en er voortdurend verlangende blikken op te werpen, waarbij ze
steeds voor ogen hield dat die haar geliefde Lorenzo bevatte. En wanneer
ze er zo geruime tijd naar had zitten
te kijken, boog zij zich eroverheen en begon ze te schreien. En dat deed
zij dan net zo lang totdat al het balsemkruid nat en doorweekt was van
haar tranen.
Het balsemkruid kwam, zowel door de
liefdevolle toewijding waarmee Lisabetta het verzorgde als door de
vetheid van de grond die het gevolg was van de verrotting van het hoofd,
heel mooi op en geurde dat het een lust was. En terwijl de jonge vrouw
op die ma- nier uiting bleef geven aan haar verdriet, werd ze herhaalde
malen door haar buren gezien. Die wendden zich tenslotte tot haar
broers, die zich al langer over haar verwelkte schoonheid en de holle
blik in haar ogen hadden verbaasd, en zeiden: 'We hebben gemerkt dat ze
dat dag in dag uit doet.' Toen de broers dit hoorden en in de gaten
kregen wat er aan de hand was, onderhielden ze haar er enkele keren
over. Maar omdat ze daarmee geen slag verder kwamen, lieten ze tenslotte
de bloempot stiekem bij haar weghalen. Toen Lisabetta tot de ontdekking
kwam dat hij was verdwenen, vroeg zij hem herhaaldelijk met zeer grote
aandrang terug. Maar boe ze ook smeekte, ze kreeg hem niet. En omdat ze
onophoudelijk bleef klagen en huilen, werd ze op een gegeven ogenblik
ziek. En op haar ziekbed deed ze niets anders dan steeds maar weer
vragen om die bloempot. Haar broers, die zich daarover zeer
verwonderden, wilden toen wel eens weten wat erin zat. Ze schudden de
grond eruit en zagen toen de doek en daarin het hoofd, dat nog niet in
die mate tot ontbinding was overgegaan dat ze er niet door het krullende
haar het hoofd van Lorenzo in herkenden. Toen ze dat zagen, stonden ze
stomverbaasd en waren als de dood zo bang dat de zaak ruchtbaarheid zou
krijgen. Ze begroeven het hoofd dan ook met- een. En nadat ze hun zaken
in Messina hadden afgewikkeld, gingen ze behoedzaam en zonder iets te
zeggen uit de stad weg en vertrokken naar Napels.
Lisabetta, die aan één stuk door bleef
huilen en steeds weer opnieuw om de pot met balsemkruid vroeg, stierf
tenslotte van ver- driet. En zo kwam er een einde aan haar ongelukkige
liefde. Toen de zaak na verloop van tijd algemeen bekend was geworden,
maakte iemand er een liedje op, dat tot op de dag van vandaag nog wordt
gezongen en als volgt begint:
Wie was die onverlaat, o God, die mij
beroofde van de pot, enzovoorts.