uit: Het Proces/Franz Kafka Het vroege bezoek voor Josef K

Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd. De keukenmeid van mevrouw Grubach, zijn kamerverhuurster, die hem elke ochtend tegen achten het ontbijt bracht, kwam deze keer niet. Dat was nog nooit gebeurd. K. wachtte nog een poosje, zag van zijn kussen uit de oude vrouw die tegenover hem woonde en die hem met een voor haar heel ongewone nieuwsgierigheid gadesloeg, maar dan, met een gevoel van bevreemding en honger tegelijk, belde hij. Onmiddellijk werd er geklopt en een man, die bij bier in huis nog nooit had gezien, kwam binnen. Hij was slank en toch stevig gebouwd, hij droeg een nauw aansluitend zwart pak, dat als een reiskostuum voorzien was van verscheidene plooien, zakken, gespen, knopen en een ceintuur en dientengevolge, zonder dat het je duidelijk werd waartoe het dienen moest, bijzonder praktisch leek. 'Wie bent u?' vroeg K. en zat meteen half rechtop in bed. Maar de man negeerde zijn vraag alsof je zijn verschijning moest accepteren, en zei op zijn beurt slechts: 'U hebt gebeld?' 'Anna moet me het ontbijt brengen,' zei K. en probeerde, eerst in stilte, door oplettendheid en nadenken uit te maken wie de man eigenlijk was. Die echter stelde zich niet al te lang bloot aan zijn blikken, maar keerde zich naar de deur, die bij een eindje opendeed om tegen iemand, die kennelijk vlak achter de deur stond, te zeggen: 'Hij wil dat Anna hem zijn ontbijt brengt.' Er volgde een kort gelach in de aangrenzende kamer, uit de klank viel niet op te maken of er meer dan één persoon aan meedeed. Hoewel de onbekende man daardoor niets te weten had kunnen komen wat hij niet al tevoren wist, zei bij nu toch tegen K. op de toon van een mededeling. 'Het is onmogelijk.' 'Dat is iets nieuws,' zei K., sprong zijn bed uit en trok vlug zijn broek aan. 'Ik wil toch eens kijken wat er voor mensen in de kamer hiernaast zijn en hoe mevrouw Grubach deze storing tegenover mij wil verantwoorden.' Wel schoot hem meteen te binnen dat hij dit niet hardop had moeten zeggen en dat hij daardoor in zekere zin een recht op controle aan de vreemdeling toekende, maar dat leek hem nu niet van belang. In elk geval vatte de vreemdeling het zo op, want hij zei: 'Zou u niet liever hier blijven?''Ik wil noch hier blijven noch door u worden aangesproken, zo- lang u zich niet aan me voorstelt.' 'Het was goed bedoeld,' zei de vreemdeling en deed nu vrijwillig de deur open. In de aangrenzende kamer, waar K. langzamer binnenging dan hij wilde, zag het er op het eerste gezicht haast net zo uit als de vorige avond. Het was de huiskamer van mevrouw Grubach, misschien was er in deze met meubels, dekens, porselein en foto's volgepropte kamer vandaag wat meer ruimte dan anders, dat viel niet meteen te onderscheiden, te minder omdat de belangrijkste verandering be- stond in de aanwezigheid van een man, die bij het open raam zat met een boek, waaruit hij nu opkeek. 'U had in de kamer moeten blijven! Heeft Franz dat u niet gezegd?' 'ja, wat wilt u eigenlijk?' vroeg K. en hij keek van zijn nieuwe kennis naar de als Franz aangeduide, die in de deuropening was blijven staan, en daarna weer terug. Door het open venster zag men weer de oude vrouw, die met echte oude mensen nieuwsgierigheid voor het daartegenover gelegen raam was blijven staan, om ook verder alles te kunnen zien. 'Ik wou toch even mevrouw Grubach...' zei K., maakte een beweging alsof hij zich losrukte van de twee mannen, die echter ver bij hem vandaan stonden, en wilde doorlopen. 'Nee,' zei de man bij het raam, gooide zijn boek op een tafeltje en stond op. 'U mag niet weggaan, u bent immers gearresteerd.' 'Het heeft er veel van,' zei K. 'En waarom dan?' vroeg hij vervolgens. 'Wij hebben geen opdracht u dat mee te delen. Gaat u maar in uw kamer zitten wachten. De procedure is nu eenmaal op gang gekomen, en u zult alles op het juiste tijdstip te horen krijgen. Ik ga buiten mijn boekje als ik u zo vriendelijk aanspoor. Maar ik hoop dat niemand het hoort behalve Franz, en die is zelf tegen alle regels in vriendelijk tegen u. Wanneer u ook verder zoveel geluk hebt als bij de keus van uw bewakers, kunt u vertrouwen in de zaak hebben.' K wilde gaan zitten, maar hij zag nu dat er in de hele kamer geen zitgelegenheid was, behalve de fauteuil bij het raam. 'U zult nog begrijpen hoe waar dat allemaal is,' zei Franz en kwam tegelijk met de andere man op hem af. Vooral de laatstgenoemde stak een heel eind boven K. uit en klopte hem herhaaldelijk op zijn schouder. Beiden keurden K.'s nachthemd en zeiden dat hij nu een hemd van veel mindere kwaliteit zou moeten aantrekken, maar dat ze zowel dit hemd als de rest van zijn nachtgoed zouden bewaren en het hem bij een gunstige afloop van zijn zaak zou- den teruggeven. 'Het is beter als u uw dingen aan ons geeft dan dat u ze in het depot brengt,' zeiden ze, 'want in het depot vinden nogal eens onregelmatigheden plaats en bovendien verkopen ze daar alles na een zeker verloop van tijd, zonder er rekening mee te houden of de desbetreffende procedure is afgelopen of niet. En dergelijke processen duren zo lang, vooral de laatste tijd! U zou dan tenslotte van het depot wel de opbrengst krijgen, maar die opbrengst is op zichzelf al weinig, want bij de verkoop geeft niet de grootte van het aanbod maar de grootte van het omkoopbedrag de doorslag, en voorts worden dergelijke opbrengsten, zoals de ervaring leert, minder, wanneer ze van hand tot hand en van jaar tot jaar worden doorgegeven.' K. lette niet erg op die betogen, het beschikkingsrecht over zijn eigendommen, dat hij misschien nog had, sloeg hij niet hoog aan, veel belangrijker vond hij het duidelijkheid te krijgen over zijn situatie; maar in aanwezigheid van deze lieden kon hij niet eens denken, steeds opnieuw botste de buik van de tweede bewaker - het konden toch alleen maar bewakers zijn - bepaald vriendschappelijk tegen hem op, maar als hij opkeek, zag hij een bij dit dikke lijf helemaal niet passend droog, benig gezicht met een brede, zijwaarts gedraaide neus, dat over zijn hoofd heen met de tweede bewaker in contact stond. Wat voor mensen waren dat eigenlijk? Waar hadden ze het over? Tot welke instantie hoorden ze? K. woonde immers in een rechtsstaat, overal heerste vrede, alle wetten werden gehandhaafd, wie waagde het hem in zijn woning te overvallen? Hij was steeds geneigd alles zo luchtig mogelijk op te vatten, het ergste pas te geloven als het ergste zich voordeed, geen maatregelen te nemen voor de toekomst, zelfs als alles er dreigend uitzag. In dit geval leek hem dat echter niet juist, je kon het geheel dan wel als een grap beschouwen, als een grove grap die om onbekende redenen, misschien omdat het vandaag zijn dertigste verjaardag was, zijn collega's van de bank met hem uitgehaald hadden, dat was natuurlijk mogelijk, misschien hoefde hij alleen maar op een of andere manier de bewakers in hun gezicht uit te lachen, en ze zouden meelachen, misschien waren het hoodschappenlopers van de hoek, daar leken ze wel wat op [.....]