Op de veerpont, kijk naar me, heb
ik mijn haar nog. Vijftien en een half. Ik ben al opgemaakt. Ik
gebruik Tokalon-crème, ik probeer de sproeten op mijn
jukbeenderen, onder mijn ogen weg te werken. Over de Tokalon doe
ik huidkleurige poeder, van het merk Houbigan, dat mijn moeder
gebruikt wanneer ze naar de feestjes van het Algemeen Bestuur
gaat. Die dag heb ik ook lippenstift op, donkerrode lippenstift
zoals in die tijd, cerise. Ik weet niet hoe ik daar aan ben
gekomen, misschien heeft Hélène Lagonelle hem voor mij van
haar moeder gestolen, ik weet het niet meer. Ik heb geen parfum,
bij mijn moeder is er alleen eau de cologne en Palmolive-zeep.
Op de veerpont, naast de bus,
staat een grote zwarte limousine met een chauffeur in een wit
katoenen uniform. ja, het is de grote, sombere auto uit mijn
boeken. Het is de Morris Léon-Bollée. De zwarte Lancia van de
Franse ambassade in Calcutta heeft zijn entree in de literatuur
nog niet gemaakt. Tussen chauffeurs en meesters zijn nog
schuifraampjes. Er zijn nog klapstoeltjes. Zo'n auto is nog
groter als een kamer.
In de limousine zit een zeer
elegante man die naar me kijkt. Het is geen blanke. Hij is
Europees gekleed, hij draagt een pak van lichte tussor zoals de
bankiers van Saigon dragen. Hij kijkt naar me. Ik ben al gewend
dat er naar me wordt gekeken. Er wordt gekeken naar de blanke
vrouwen in de koloniën, en naar de blanke meisjes van twaalf
jaar ook. De laatste drie jaar kijken op straat ook de blanke
mannen naar me en de vrienden van mijn moeder nodigen me minzaam
uit voor de thee op het tijdstip dat hun vrouwen aan het
tennissen zijn op de Club Sportif.
I
k zou me kunnen
vergissen, geloven dat ik mooi ben zoals de mooie vrouwen, zoals
de vrouwen naar wie men kijkt, omdat er werkelijk veel naar me
wordt gekeken. Maar ik weet zelf dat het niet om schoonheid gaat
maar om iets anders, bijvoorbeeld, ja, om iets anders,
bijvoorbeeld om de geest. Wat ik wil zijn in de ogen van de
mensen, dat ben ik, mooi ook als dat is wat men wil dat ik ben,
mooi, of leuk om te zien, leuk bijvoorbeeld voor de familie,
voor de familie, niet meer dan dat, alles wat men van me wil kan
ik worden. En erin geloven. Geloven dat ik charmant ben
evengoed. Dat het, zodra ik er zelf in geloof, waar wordt voor
degene die naar me kijkt en die wenst dat ik ben zoals hij me
graag ziet, dat weet ik ook. Zo kan ik, in alle oprechtheid,
charmant zijn zelfs als ik word geobsedeerd door de executie van
mijn broer. Wat de dood betreft, één enkele medeplichtige,
mijn moeder. Ik zeg het woord charmant zoals het in mijn
omgeving werd gezegd, in de omgeving van de kinderen.
Ik weet al wat er in de wereld te
koop is. Ik weet iets. Ik weet dat kleren vrouwen niet mooier of
minder mooi maken evenmin als schoonheidsverzorging, evenmin als
dure crèmes, evenmin als exclusieve, dure opschik. Ik weet dat
het probleem elders ligt. Ik weet niet waar het ligt. Niet waar
de vrouwen menen, dat is het enige wat ik weet. Ik kijk naar de
vrouwen in de straten van Saigon, in de standplaatsen in de
rimboe. Sommigen zijn beeldschoon, heel blank, ze besteden hier
de uiterste zorg aan hun uiterlijk, vooral in de standplaatsen
in de rimboe. Ze doen niets, ze houden alleen zichzelf in stand,
ze houden zichzelf in stand voor Europa, de minnaars, de
vakantie in Italië, de driejaarlijkse verloven wanneer ze, zes
maanden lang, eindelijk zullen kunnen praten over wat hier
gebeurt, over het bestaan in de kolonie dat zo anders is, over
hoe ze, zo onberispelijk, worden bediend door de mensen van
hier, door de boys, over de vegetatie, over de bals, over de
witte villa's die zo groot zijn dat je erin verdwaalt en waarin
de ambtenaren in de afgelegen standplaatsen worden
ondergebracht. Ze wachten. Ze kleden zich voor niets. Ze kijken
naar zichzelf. In de verborgenheid van die villa's kijken ze
naar zichzelf voor later, ze menen een leven te leiden als in
een roman, ze hebben al kasten die volhangen met lange rijen
jurken zoveel dat ze niet weten wat ze ermee moeten.
bijeengebracht zoals de tijd, de lange reeks van de dagen van
wachten. Sommigen worden gek. Sommigen worden in de steek
gelaten voor een jong meisje van het personeel dat haar mond
houdt. In de steek gelaten. Het is te horen hoe het woord op ze
afkomt, het geluid dat het maakt, het geluid van de klap in het
gezicht die het geeft. Sommigen maken zich van kant.
Dit te kort schieten van de
vrouwen ten opzichte van zichzelf dat door hen zelf teweeg wordt
gebracht heb ik altijd gezien als iets dat niet deugde.Het was
niet nodig de begeerte aan te trekken. De begeerte lag in de
vrouw die haar opwekte of er was geen begeerte. Ze was er meteen
bij de eerste blik of ze was er nooit geweest. Ze was het
onmiddellijke begrijpen dat de seksualiteit een rol speelde of
ze was niets. Daar ben ik, evenzo, achtergekomen nog voor het
experiment.
Alleen Hélène Lagonelle ontsnapte aan
de wet dat er iets niet deugde. Blijven steken in het kind-zijn.
Lange tijd heb ik geen jurken die van
mij zijn. Mijn jurken zijn een soort hobbezakken, ze zijn gemaakt van
oude jurken van mijn moeder die ook weer een soort hobbezakken zijn.
Uitgezonderd de jurken die mijn moeder voor me laat maken door Do'.
Dat is de gouvernante die altijd bij mijn moeder zal blijven zelfs
wanneer ze teruggaat naar Frankrijk, zelfs wanneer mijn oudste broer
zal proberen haar te verkrachten in de dienstwoning in Sadec, zelfs
wanneer ze niet meer zal worden betaald. D'o is grootgebracht bij de
zusters, ze borduurt en ze plisseert, ze naait met de hand zoals er al
eeuwen niet meer wordt genaaid, met naalden zo dun als haren. Omdat ze
borduurt, laat mijn moeder haar lakens borduren. Omdat ze plisseert,
laat mijn moeder haar geplisseerde jurken maken, jurken met stroken,
ik draag ze alsof het hobbezakken waren, ze zijn uit de mode, altijd
kinderachtig, twee rijen plooien van voren en een rond kraagje, of
banen in de rok, of stroken die met biaisband zijn afgezet zodat het
'couture' lijkt. Ik draag die jurken als hobbezakken met ceintuurs
waardoor ze uit het model raken, zo worden ze tijdeloos.
Vijftien en een half. Het lichaam is
dun, ziekelijk bijna, borsten van een kind nog, ze heeft zich
opgemaakt in bleekroze en in rood. En dan die kleren die zouden kunnen
uitlokken dat de mensen lachten en waarom niemand lacht. Ik zie het
duidelijk, alles ligt er al. Alles ligt er al en er is nog niets
beslist, ik zie het in de ogen, alles ligt al in de ogen. Ik wil
schrijven. Ik heb het mijn moeder al gezegd: schrijven, dat wil ik.
Geen antwoord de eerste keer. En dan vraagt zee, wat schrijven? Ik zeg
boeken, romans. Na de graad in de wiskunde, zegt ze hard, ga je maar
schrijven als je dat wilt, dan is het mijn zaak niet meer. Ze is
ertegen, het is niet respectabel,
het is geen werk, het is een farce - de gril van een kind, zal ze
later tegen me zeggen.
Het meisje met de vilthoed staat in het
slibbige licht van de rivier, alleen op het dek van de veerpont, met
de ellebogen op de reling geleund. De mannenhoed kleurt
het gehele tafereel roze. Roze is de enige kleur. In het wazige
zonlicht van de rivier, het zonlicht van de hitte, zijn de oevers
vervaagd, het lijkt of de rivier en de horizon in elkaar overgaan. De
rivier stroomt onmerkbaar, ze maakt geen enkel geluid, het bloed in
het lichaam. Geen wind buiten het water. De motor van de veerpont, het
enige geluid van het tafereel, het geluid van een gammele motor met
warmgelopen drijfstangen. Af en toe, in ijle vlagen, geluiden van
stemmen. En dan het blaffen van de honden, het komt overal vandaan,
van achter de nevel, uit alle dorpen. Het meisje kent de veerman vanaf
de tijd dat ze nog een kind was. De veerman lacht tegen haar en vraagt
hoe het met Mevrouw de Directrice gaat. Hij zegt dat hij haar dikwijls
's nachts ziet oversteken, dat ze vaak naar het stuk land in Cambodja
gaat. Met moeder gaat het goed, zegt het meisje. Rond de veerpont, de
rivier, ze staat hoog, haar bewegende water stroomt door het
stilstaande water van de rijstvelden, het water van de rivier en het
water in de rijstvelden vermengen zich niet met elkaar. De rivier
heeft alles bijeengeraapt wat ze op haar weg is tegengekomen vanaf de
Tonle Sap, het Cambodjaanse woud. Ze neemt
alles mee wat aankomt, strohutten, wouden, gebluste branden, dode
vogels, dode honden, verdronken tijgers, buffels, verdronken mensen,
aas, samengeklonterde waterhyacinten, alles gaat naar de Stille
Oceaan, niets heeft de tijd om te zinken, alles wordt meegevoerd door
de diepe en duizelingwekkende storm van de inwendige stroming, alles
blijft drijven aan de oppervlakte
van de kracht van de rivier.
Wat ik wilde, liever dan al het andere,
was schrijven, heb ik haar geantwoord, niets anders dan dat, niets.
Jaloers, dat is ze. Geen antwoord, een korte blik die meteen wordt
afgewend, het lichte ophalen van de schouders, onvergetelijk. Ik zal
de eerste zijn die weggaat. Het zal nog enkele jaren duren voordat ze
me kwijtraakt, voordat ze deze kwijtraakt, deze dochter. Van de kant
van de zoons was er niets te vrezen. Maar zij, dat wist ze, op een dag
zou ze weggaan, zij zou erin slagen uit te breken. Eerste van
de klas met Frans. De rector zegt: uw dochter, me- vrouw, is de eerste
van de klas met Frans. Mijn moeder zegt niets, niets, ontevreden omdat
niet haar zoons de besten van de klas zijn met Frans, het kreng, mijn
moeder, mijn schat, ze vraagt: en met wiskunde? Er wordt gezegd: zo
ver is het nog niet, maar dat komt nog wel. Mijn moeder vraagt. en
wanneer komt dat dan? Wanneer ze dat wil, mevrouw, luidt het antwoord.
Vaklokaal CKV-1 digitale school
Samenstelling
bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak
ckv-1 uit het algemeen deel voor havo en atheneum. Overnemen
voor commerciele doeleinden verboden. Meewerken aan deze site?
Opsturen via e-mail is voldoende. Is
er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van
uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en
wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van
internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
04/19/2010
last updat