Marguerite Duras La Douleur/De pijn 1985
Houdt de oorlog op, wanneer de vrede is getekend? Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog wacht Marguerite Duras op bericht van haar echtgenoot. Is hij dood, leeft hij nog? De onzekerheid en de angst zijn een marteling. Wanneer hij na eindeloos wachten terugkeert uit Dachau, is hij een levend wrak en de pijn houdt niet op.
Ik vond dit dagboek terug in twee schriften uit de blauwe kasten in Neauphle-le-Cháteau. Ik kan me in het geheel niet herinneren het geschreven te hebben. Ik weet dat ik het heb gedaan, dat ik het ben die het geschreven heeft, ik herken mijn handschrift, herken tot in details wat ik vertel, ik zie de perk weer, het gare d' Orsay, de straten waar ik door liep, maar ik zie me niet bezig dit dagboek te schrijven. Wanneer zou ik het geschreven hebben, in welk jaar, op welke uren van de dag, in welk huis? Ik weet er niets meer van.

Wat wel zeker, duidelijk is, van deze tekst, is dat het me onvoorstelbaar lijkt dat ik hem schreef terwijl ik op Robert. wachtte.Hoe heb ik dit kunnen schrijven, dit ding dat ik nog niet kan benoemen en dat me bang maakt wanneer ik het herlees. Hoe ook heb ik deze tekst jaren kunnen laten liggen in dat huis op het platteland dat 's winters geregeld onder water kwam te staan. De eerste keer dat ik me erom bekommer is na een verzoek van het tijdschrift Sorcières om een jeugdtekst.

De pijn is een van de belangrijkste dingen uit mijn leven. Het woord 'geschrift' past eigenlijk niet. Ik stond tegenover regelmatig volgeschreven bladzijden in een klein, buitengewoon regelmatig en rustig handschrift. Ik stond tegenover een reusachtige wanorde van gedachten en gevoelens waar ik niet aan heb durven komen en bij de aanblik waarvan de literatuur me met schaamte vervulde.

Tegenover de schoorsteen de telefoon, hij staat naast me. Rechts de deur naar de zitkamer en de gang. Aan het eind van de gang de voordeur. Hij zou rechtstreeks terug kunnen komen, kunnen aanbellen bij de voordeur: 'Wie is daar - Ik ben het.' Hij zou ook kunnen opbellen zodra hij in een opvangcentrum was aangekomen: 'Ik ben terug, ik zit in hotel Lutetia voor de formaliteiten.'Geen enkel voorteken zou zijn komst aankondigen. Hij zou opbellen. Dat hij eraan kwam. Zulke dingen zijn mogelijk. Hij zal het hoe dan ook halen. Hij is immers geen bijzonder geval. Er is niet één speciale reden waarom hij niet terug zou komen. Er is niet één reden waarom bij wel terug zou komen. Het is mogelijk dat bij terugkomt. Hij zou aanbellen: 'Wie is daar. - Ik ben het.' Er gebeuren op datzelfde gebied nog wel andere dingen. Ze zijn ten slotte de Rijn overgestoken. Het knelpunt Avranches is ten slotte de lucht in gevlogen. Ten slotte moesten ze terugtrekken. Ik ben ten slotte tot het eind van de oorlog in leven gebleven. Let maar eens op: het zou helemaal niet vreemd zijn als hij terugkwam. Dat zou normaal zijn. je moet oppassen dat je er geen gebeurtenis van maakt die tot het ongewone behoort. Het ongewone komt onverwacht. Laat ik redelijk zijn: ik wacht op Robert L. die wél terug zal komen.

De telefoon rinkelt: 'Hallo hallo, hebt u iets gehoord?' Ik moet mezelf voorhouden dat de telefoon ook daarvoor is. Niet ophangen, antwoorden. Niet roepen dat men me met rust moet laten. 'Niets gehoord.- Niets? Geen enkele aanwijzing? - Geen enkele. - U weet dat Bergen-Belsen is bevrijd? ja gistermiddag... - Ik weet het.' Stilte. Zal ik het nog eens vragen? ja. Ik vraag het: 'Wat denkt u ervan? Ik begin ongerust te worden.' Stilte. 'Niet ontmoedigd raken, volhouden, u bent helaas niet de enige, ik ken een moeder met vier kinderen... - Ik weet het, neemt u me niet kwalijk, ik moet nu weg, tot ziens.' Ik leg de hoorn weer op de haak. Ik ben niet van mijn plaats geweest. je moet niet te veel bewegen, dat is verspilde energie, je moet alle krachten bewaren voor de foltering.

Ze zei: 'Weet u dat Bergen-Belsen is bevrijd?' Ik wist het niet. Alweer een kamp bevrijd. Ze zei: 'Gistermiddag.' Ze zei het niet maar ik weet het, de namenlijsten komen morgenochtend. Ik moet naar beneden, de krant kopen, de lijst doornemen. Nee. Bij mijn slapen hoor ik het steeds harder bonzen. Nee, ik ga die lijst niet doornemen. Ten eerste deugt dat systeem van lijsten niet, ik probeer het al drie weken. En hoe meer lijsten er komen, hoe meer er verschijnen, hoe minder namen erop zullen staan. Ze zullen tot het eind toe verschijnen. Als ik ze doorneem, zal hij er nooit op staan. Het wordt tijd om in beweging te komen. Opstaan, drie stappen doen, naar het raam gaan. De medische faculteit, daar, nog steeds. De voorbijgangers, ze zullen daar ook lopen op het moment dat ik hoor dat hij nooit meer terug komt. Een

overlijdensbericht. Ze zijn momenteel begonnen mensen bericht te sturen. Er wordt gebeld: 'Wie is daar. - Een maatschappelijk werkster van de gemeente.' Het gebons aan de slapen gaat door. Ik moet dat gebons aan mijn slapen laten ophouden. Zijn dood zit in mij. Zij bonst aan mijn slapen. Geen vergissen mogelijk. Het gebons aan mijn slapen laten ophouden - het hart laten ophouden - het kalmeren - vanzelf zal het nooit kalmeren, ik moet het erbij helpen. De buitensporigheid van de geest die ervandoor gaat, die het hoofd verlaat, een halt toeroepen. Ik trek mijn mantel aan, ik ga naar beneden. Daar zit de conciërge: 'Dag mevrouw L.' Ze maakte geen bijzondere indruk vandaag. De straat ook niet. Buiten, april.

Op straat slaap ik. De handen in mijn zakken, flink diep, het ene been voor het andere. De krantenkiosken vermijden. De opvangcentra vermijden. De geallieerden trekken op alle fronten voorwaarts. Een paar dagen geleden was dat nog belangrijk. Nu is het van geen enkel belang meer. De communiqués lees ik niet meer. Volstrekt zinloos, nu zullen ze verder gaan tot het eind. Het licht, het volle daglicht over het nazi geheim. April, in april moest het gebeuren. De geallieerde legers stromen Duitsland binnen. Berlijn brandt. Het Rode Leger vervolgt zijn glorieuze opmars in het Zuiden, Dresden is gepasseerd. Op alle fronten wordt vooruitgang geboekt. Duitsland teruggebracht tot zichzelf. Ze zijn de Rijn overgestoken, dat staat vast. De grote dag van de oorlog: Remagen. Daarna is het begonnen. In een greppel, met het gezicht naar de grond, de benen opgetrokken, de armen gestrekt, ligt hij te sterven. Hij is dood. Tussen de skeletten van Buchenwald, het zijne. In heel Europa is het warm weer. Over de weg, naast hem, passeren de oprukkende geallieerde legers. Hij is al drie weken dood. Dat is het, dat is wat er gebeurd is. Ik weet het zeker. Ik loop sneller. Zijn mond staat half open. Het is avond. Voordat hij stierf, dacht hij aan mij. De pijn is zo hevig dat ze stikt, ze krijgt geen lucht meer. De pijn heeft ruimte nodig. Er zijn veel te veel mensen op straat, ik zou verder willen lopen over een grote vlakte, alleen. Vlak voordat hij stierf, moet hij mijn naam genoemd hebben. Overal langs alle Duitse wegen liggen mensen uitgestrekt in dezelfde houding als hij. Duizenden, tienduizenden, en hij. Hij die deel uitmaakt van duizenden anderen, en zich tegelijk speciaal voor mij uit die duizenden anderen losmaakt, geheel afgezonderd, alleen. Alles wat je kunt weten als je niets weet, dat weet ik. Ze zijn begonnen met ze te evacueren en toen op het laatste moment hebben ze ze gedood. Oorlog is een algemeen gebeuren, de onvermijdelijkheden van de oorlog, de dood ook. Hij stierf terwijl hij mijn naam uitsprak. Welke andere naam zou hij hebben kunnen uitspreken? Zij die het algemene gebeuren beleven hebben niets met mij gemeenschappelijk. Niemand heeft iets met mij gemeenschappelijk. De straat. Er zijn op dit moment mensen in Parijs die vrolijk zijn, jonge mensen vooral. Ik heb alleen nog maar vijanden. Het is avond, ik moet terug naar huis om op telefoon te wachten. Aan de andere kant is het ook avond. Steeds verder valt de schaduw over de greppel, zijn mond bevindt zich nu in het donker. Een ro- de zon boven Parijs, langzaam. Zes jaar oorlog zijn afgelopen. Het is de grote gebeurtenis van de eeuw.

Nazi-Duitsland is verpletterd. Dat ligt ook in de greppel. Alles is afgelopen. Het is onmogelijk dat ik ophoud met lopen. Ik ben mager, hard als steen. Naast de greppel de borstwering van de pont des Arts, de Seine. Precies, het is rechts van de greppel. Het donker scheidt ze. Niets ter wereld is meer van mij, alleen nog dat lijk in een greppel. De avond is rood. Het is het einde van de wereld. Ik sterf tegen niemand aan. De eenvoud van deze dood. Ik zal geleefd hebben. Dat laat me koud, het ogenblik waarop ik sterf laat me koud. Terwijl ik sterf voeg ik me niet weer bij hem, ik houd op met op hem te wachten. Ik zal D. waarschuwen: 'Het is beter dat ik sterf, wat moet je met me aan.'Vaardig zal ik levend voor hem sterven, als ik dan daarna dood ben, zal dat voor D. een opluchting betekenen. Zo'n gemene berekening maak ik. Ik moet terug naar huis. D. wacht op me. 'Niets gehoord? - Niets.' Ze vragen me niet meer hoe het met me gaat, ze zeggen me geen gedag meer. Ze zeggen: 'Niets gehoord?' lk zeg 'Niets.' Ik ga naast de telefoon zitten, op de divan. Ik zwijg. D. is ongerust. Wanneer hij niet naar me kijkt, lijkt hij bezorgd. Hij liegt al acht dagen lang. Ik zeg tegen D.: 'Zeg iets tegen me.' Hij zegt niet meer dat ik geschift ben, dat ik niet het recht heb iedereen ziek te maken. Nu zegt hij ternauwernood: 'Er is geen enkele reden dat niet ook hij terugkomt.' Hij glimlacht, ook hij is mager, zijn hele gezicht spant zich als hij glimlacht. Zonder de aanwezigheid van D. zou ik het waarschijnlijk niet uithouden. Hij komt elke dag, soms twee keer per dag. Hij blijft daar zitten. Hij doet de lamp van de zitkamer aan, hij is er nu al een uur, het zal negen uur in de avond zijn, we hebben nog niet gegeten.

D. zit ver van me af. Ik kijk naar een vast punt aan de andere kant van het donkere raam. D. kijkt naar me. Dan kijk ik naar hem. Hij glimlacht naar me, maar het is niet echt. Vorige week kwam hij ook naar me toe, pakte mijn hand, zei tegen me: 'Robert komt terug, ik zweer het je.' Nu weet ik dat hij zich afvraagt of het niet beter was de hoop op te geven. Soms zeg ik: 'Neem me niet kwalijk.' Na een uur zeg ik. 'Hoe kan het dat we niets horen?' Hij zegt: 'Er zitten nog duizenden gedeporteerden in de kampen, die heb- ben de geallieerden nog niet bereikt, hoe wil je dan dat ze je op de hoogte stellen?' Het duurt lang tot het moment waarop ik D. vraag me te zweren dat Robert terug zal komen. Dan zweert D. dat Robert L. uit de concentratiekampen terug zal komen.

Ik ga naar de keuken, zet aardappels op. Ik blijf er. Ik druk mijn voorhoofd tegen de rand van de tafel, ik sluit mijn ogen. D. in de kamer maakt geen enkel ge- luid, je hoort alleen het suizen van het gas. Je zou denken dat het midden in de nacht was. In één klap stort zich de zekerheid, het gegeven op me: hij is al twee weken dood. Al veertien nachten, al veertien dagen, verlaten in een greppel. Zijn voetzolen in de lucht. Over hem heen de regen, de zon, het stof van de overwinnende legers. Zijn handen geopend. Elk van zijn handen dierbaarder dan mijn leven. Voor mij vertrouwd. Op die manier alleen vertrouwd voor mij. Ik schreeuw. Heel langzame stappen in de zitkamer. D. komt eraan. Rond mijn schouders voel ik twee zachte, stevige handen die mijn hoofd van de ta- fel omhoog trekken. Ik leun tegen D., ik zeg: 'Het is verschrikkelijk. - Ik weet het,' zegt D. 'Nee, je kunt

het niet weten. - Ik weet het,' zegt D., 'maar probeer het, je kunt alles.' Ik kan niets meer. Armen, om me heen geklemd, dat lucht op. Je zou bijna denken dat het soms beter gaat. Een minuut lucht om in te ademen. We gaan zitten om te eten. Meteen overvalt me de lust om over te geven. Dit brood is het brood dat hij niet te eten heeft gekregen, waaraan het gebrek hem heeft doen sterven. Ik verlang ernaar dat D. weggaat. Ik heb voor de foltering weer behoefte aan de lege ruimte. D. vertrekt. De woning kraakt onder mijn stappen. Ik doe de lampen uit, ik ga terug naar mijn slaapkamer. Ik loop langzaam om tijd te winnen, om de dingen in mijn hoofd niet door elkaar te schudden. Als ik niet oplet, slaap ik straks niet. Wanneer ik helemaal niet slaap, gaat het de volgende dag veel slechter. Ik val elke avond naast hem in slaap, in de donkere greppel, naast hem die dood is.

Pag 11-19

Vaklokaal CKV-1 digitale school

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-1 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Overnemen voor commerciele doeleinden verboden. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende.  Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
04/20/2010 last update