Zo
kalm en grijs. Niets dat zich roert. Iets in het mechaniek moet stuk zijn maar
te zien is er niets. De klok staat op de schoorsteen, de wijzers staan goed. Iemand
in het kille vertrek moest net zijn binnengekomen, het huis was afgesloten, het
was winter. Zo
grijs en kalm. Moest aan tafel zijn gaan zitten. Verstijfd van de kou, totdat
het duister werd. Het was winter, de tuin dor, onkruid op de binnenplaats.
Maandenlang zou er geen mens zijn, alles is op orde. De
weg erheen loopt langs land waar niets op stond. Er vliegen raven op of eksters,
niet goed te zien, nog even en het is duister.
De
klok op de schoorsteen is van zwart marmer, de wijzerplaat goudomrand met
Romeinse cijfers.
De
man die een uur of wat eerder aan die tafel had gezeten die dood was
aangetroffen op de mestvaalt zou niet alleen zijn geweest, een man op wacht
hield een oogje in het zeil, een boer die te vertrouwen was en die op een
grijze, kille dag alleen de overledene had zien zitten, naar de kier van het
luik zou zijn gelopen en duidelijk zou hebben gezien hoe hij de klok kapot had
gemaakt en toen terneergeslagen op zijn stoel was blijven zitten, met de
schouders op tafel en het hoofd in de handen. Wat moet men aan met dit gemurmel,
het dringt niet door.
Een
door oude gebouwen omgeven binnenplaats, met kasseien bestraat en goed
onderhouden, een rechthoek met aan de noordkant dus waar je naar binnen gaat een
blankhouten poort en twee groepjes roze hortensia's, met aan de zuidkant tussen
schuur en varkensstal wat meer naar achteren een perk irissen, een feest voor
het oog in het voorjaar, aan de westkant het woonhuis, aan de oostkant jonge
olmen, in het midden de fontein met zijn uitgesleten ronde bak en als afvoer een
monsterfiguurtje.
Het
zou allemaal al veel eerder dan toen zijn begonnen, maar o die behoedzaamheid, o
die oplettendheid, er zouden maar een paar verwikkelingen aan het licht zijn
gekomen, en dan nog met moeite, met een informatiebron die het elk moment kon
laten afweten, dat bijna onhoorbare gemurmel met hier en daar een stilte of een
snik, wat je dus had kunnen laten voor wat het was en zo alles laten beginnen op
het uur dat de klok kapotging, wat te doen.
Op
een dag in het voorjaar was hij aan tafel gaan zitten, hij kwam van buiten, het
was stralend weer, hij hield een bosje irissen in de hand dat hij liet vallen,
ineens even van de wereld, en toen hij weer bij bewustzijn kwam opraapte en in
een vaas zette die hij naast de klok een plaatsje gaf, een paar uur nog maar en
er zou een nieuw seizoen aanbreken dus als het irissen waren moest het wel een
late variëteit zijn, niet goed te horen, orchissen misschien, een bosje
orchissen hartje zomer, de tijd dat het buiten één wemeling was van allerhande
in bloei staande planten, ze hadden hem zien terugkomen met zijn oogst, wat voor
man was hij om zijn huis zo in de bloemen te zetten, wie eenzaam is doet rare
dingen, hartstochten die zich niet laten verklaren, hebbelijkheden, je weet maar
nooit, voorzichtig.
In
het ergste geval was er alleen die buurman die hij op sommige dagen op wacht
zette, niet dat hij gezegd had waarom dat zo nodig moest maar de ander zei niet
nee want het betaalde lekker, hij stond op wacht en rookte zijn pijp, tot hij
werd afgelost door zijn vrouw die de geiten hoedde en onderwijl in gebogen
houding een pen volbreide, ze vergeet op te kijken en ziet niet...
Zo
kalm en grijs. Het lijk ligt voorover op de mestvaalt en het kind van de buren
komt van school en moet het tussen de olmen door hebben zien liggen, ernaartoe
zijn gelopen, het bewegingloze lichaam zachtjes bij de schouder hebben
aangeraakt en toen naar zijn moeder zijn gerend, de avond viel, vader was aan
het werk in de moestuin, ze riepen hem erbij, ze liepen naar de plek waar het
was gebeurd, en het was zo, de ander was al verstijfd.