De schaduw van het lichaam van de koetsier/Peter Weiss  (1960)

Peter Weiss (1916-1982), die in ons land vooral bekendheid geniet door zijn toneelstukken, debuteerde in 1960 in het Duitse taalgebied met De schaduw van het lichaam van de koetsier. Na jarenlange activiteit als schilder, filmer en schrijver boekte hij daarmee zijn eerste literaire succes. Het verschijnen van het boekje werd door de critici  omschreven als 'de literaire gebeurtenis van het jaar'. En men was het erover eens dat de Duitse literatuur met deze tekst een wending had genomen.

Door de halfopen deur zie ik het lemige, uitgetrapte pad en de vermolmde planken van het varkenshok. De snuit van het varken snuffelt in de brede kier, tenzij hij snuivend en knorrend in de modder woeit. Verder zie ik nog een stuk van de muur van het huis, met ge barsten, deels afgebrokkeld gelig pleisterwerk, een paar palen met dwarsstangen voor de waslijnen en daarachter, tot aan de horizon, natte zwarte akkeraarde. Dit zijn de geluiden; het smakken en knorren van de snuit van het varken, het klappen en kletsen van de modder, het schurende schuiven van de rug van het varken langs de planken, het piepen en kraken van de planken, het knarsen van de planken en de losse palen tegen de muur van het huis, af en toe de zachte fluit tonen van de wind om de hoek van de muur van het huis en het strijken van de windvlagen over de akker voren, het krijsen van een kraai dat van veraf komt en zich tot nu toe niet heeft herhaald (hij kraste onheil), het taaie kraken en knappen in het hout van het huis je waarin ik zit, het druppelen van de restjes regenwa ter vanaf het mastiek, droog en dof wanneer een druppel op een steen of op de aarde valt, tinkelend wanneer een druppel in een plas valt, en het schrapen van een zaag vanuit de schuur. De haastige, soms even uitblijvende en dan weer driftig aanzettende halen van de zaag wijzen erop dat hij door de knecht wordt gehanteerd. Ook zonder dit vaak door mij gehoorde en middels controle bevestigde kenmerk zou het niet moeilijk te raden zijn dat de knecht de zaag gebruikt, omdat buiten hem alleen ik, en heel zelden ook de kapitein, maar die alleen 's ochtends vroeg en met on miskenbare traagheid, zich aan het hout in de schuur zetten; tenzij zojuist een nieuwe gast is gearriveerd die hier wellicht met behulp van dit gereedschap en het straffe buigen en strekken van de rug en de naar voren stotende en terugtrekkende armbeweging, zijn stijve botten na de lange reis in de wagen wat ontspannen. Maar ik heb de wagen niet horen aankomen, noch het kraken van de wielen en de riemen, noch het stommelen van het koetswerk, noch het hoornsignaal van de koetsier dat hij bij zijn aankomst pleegt te geven, noch het klakken met zijn tong en de roffelende tongklanken waarmee hij het paard tot stilstaan maant, ook het stampen van het paard heb ik niet ge hoord en op het soppende pad zou het toch te horen moeten zijn geweest. En al zou de gast te voet zijn aangekomen, dan is het onwaarschijnlijk dat hij direct de schuur is ingegaan, en zelfs wanneer hij misschien uit nieuwsgierigheid de schuur binnengegaan zou zijn, dan nog zouden de vermoeidheid na het lange lopen (een voettocht van een dag vanuit de dichtstbijzijnde stad) en de dikte en de onhandzame vorm van de wor telstukken en de boomstronken hem van het werk hebben weerhouden. Ik blijf er dus bij dat het de knecht is die in de schuur de zaag in de zware hout blokken duwt en daarin heen en weer trekt; ik zie hem voor mij in zijn hemd dat ooit blauw is geweest maar dat sinds lang verbleekt en korstig is geworden en in zijn eveneens korstig geworden broek die ooit zwart is geweest en die hij in de schacht van zijn zware, ook ooit zwarte maar met mest en leem besmeur de laarzen heeft gestopt. Ik zie hem voor mij zoals hij met Zijn ene modderige, dikgeaderde hand en de kor te vingers het stuk hout op de schraag vasthoudt en met zijn andere de boog van de zaag omklemt, zoals hij zijn lange onderlip over zijn korte bovenlip schuift en het vocht weglikt dat uit zijn neus druipt; ik hoor hem ondertussen, zoals hij dat bij deze bezigheid en ook bij andere bezigheden binnens- en buitenshuis pleegt te doen, diep in zijn keel brommen; in de korte onregelmatige pauzes tussen het zagen kan ik me voorstellen hoe hij zich opricht en ver achteroverbuigt en zijn armen opzij uitstrekt en knakkend zijn vingers spreidt, hoe hij met duim en wijsvinger zijn neus snuit en die met de rug van zijn hand afveegt of hoe hij zijn vettige pet met de opstaande oorkleppen van zijn voorhoofd achter op zijn schedel schuift en door de dunne, plakkerige slierten haar, waarin de zweetband van zijn pet een diepe rand heeft gedrukt, krabt. Nu pas (net kraste de kraai nog eens onheil) voel ik de kou aan mijn blote achterste. Het neerschrijven van mijn waarnemingen heeft mij ervan weerhouden mijn broek op te trekken en dicht te knopen, of het plotse ling beginnen van mijn waarnemen deed mij vergeten mijn broek op te trekken; of misschien was het ook de omlaag getrokken broek, het rillen, het mezelf-ver geten dat me hier in het gemakhuisje overviel, die de ze bijzondere stemming van het waarnemen veroorzaakten. Ik hijs nu mijn broek op, knoop hem dicht en maak de riem vast, ik pak het houten deksel, maar voor ik dat in het gat van de zitting leg, kijk ik in de emmer, die tot over de rand met de bruinige derrie van de stront en met bruin bevlekt papier is gevuld; ook over de rand van de emmer omlaag is, voor zover ik dat in het donker van de kist kan zien, het darmaf val gedropen, de dikke stroom mondt uit in een lava-achtige wal waarin de emmer half begraven staat; vanuit het pikkedonker lichten de repen papier op. Nadat ik het deksel in het gat heb gelegd, ga ik weer op de kist zitten, het schrijfblok op mijn knieën. De binnenwand van het gemakhuisje is met korrelig teerpapier bespannen, maar het vocht heeft grote bobbels in het papier gemaakt en op een paar plaatsen hangt het in losgescheurde flarden omlaag; de dunne grijs beschimmelde planken liggen er naakt onder. Een paar roestige spijkers steken uit de wand, oorspronkelijk misschien bedoeld voor het ophangen van kledingstukken of van een of ander toestel, maar nu leeg en krom gebogen; er hangt zelfs geen snoer, geen draad of een rol papier aan. Het papier scheurt ieder naar behoefte uit de verloederde kranten die op een stapel in de hoek van de zitting liggen. Deze kranten worden nu en dan, als men er bij hem lang op heeft aangedrongen, door de knecht uit de kelder, waar ze verfrommeld en stoffig naast de kolen op een hoop liggen, ooit gebruikt als pakpapier om geleverde waren of door reizigers achtergelaten en keer op keer gelezen, vettig opgebruikt, in de keuken vaak nog eens gebruikt, vol zwarte randen van de pannen, afdrukken van borden en bekers, aardappelschillen en visgraten eraan vastgeplakt, aangesleept. En hier in het gemakhuisje vinden de resten van de kranten met hun meestal vele jaren oude berichten nog eenmaal een lezer; voorovergebogen, met de voeten steunend op het afstapje voor de kist, verdiep je je in kleine dooreengegooide brokstukken van de tijd, in gebeurtenissen zonder begin en zonder einde, vaak ook in de lengte of in de breedte doormidden gescheurd; je volgt de woorden van de een en gaat dan met de woorden van een ander verder, je leest de beschrijving van een plaats van handeling en stapt dan over naar het toneel van een andere handeling, je verneemt iets dat op het volgende stuk papier wordt herroepen en dat op het daaropvolgende toch weer blijkt te bestaan; gelijksoortige gebeurtenissen tref je aan met steeds weer nieuwe details of je stuit op hetzelfde, nu eens van ouderwetse trekken en dan weer van een of andere nieuwigheid voorzien. Ik schuif mijn linkervoet naar voren, op mijn rechterbeen leg ik mijn arm met de schrijvende hand, en ik duw de deur iets verder open. Ik zie nu de hele achtermuur van het huis dat hoog en kaal boven het varkenshok uitsteekt, met een spitse gevel en een ver over de zijmuren uitkragend dak, en de ene zijmuur, perspectivisch verkort, met de stenen trap naar de ingang van de keuken, de trap naar de kelder en de smalle nissen van de ramen waarvan er een, het raam van de kamer van het gezin, openstaat; een paar doeken, waarschijnlijk luiers, liggen uitgespreid op de vensterbank.

Pag 5-9 (1983 Spitsbergen Edities)

Vaklokaal CKV-1 digitale school

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-1 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Overnemen voor commerciele doeleinden verboden. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende.  Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
07/13/2003 last update