LEESFRAGMENT: PUBER/DE VANGER IN HET KOREN. J.D.SALINGER

IN DEZE TIJD, WAARIN TALLOZEN ZICH BEZIGHOUDEN MET HET probleem, dat 'moderne jeugd' heet, is het niet meer dan logisch dat de hoeveelheid lectuur over dit onderwerp zienderogen toeneemt. De eerste kennismaking met deze "Puber" zal U al gauw doen toegeven dat deze bepaald verrassende roman een wel zeer bijzondere plaats inneemt. Geen vakliteratuur, maar een boek voor iedereen die belangstelling heeft voor de ongrijpbare jeugd, en vooral voor het hoe en waarom van deze ongrijpbaarheid.

In PUBER vertelt de 16-jarige Holden Caulfield. die voor de vierde maal van een prep-school (voorbereidende school met internaat) verwijderd is, van zijn avonturen in New York, waar hij drie dagen onderdook om zijn vader uit de voeten te blijven. In zekere zin is wát hij mee maakt niet het belangrijkst, omdat de ervaringen van andere uit het lood geslagen 'Halbstarken' veelal dezelfde zijn. Maar de wijze waarop de gedachtengang en de reacties van Holden worden weergegeven is meesterlijk en getuigt van werkelijk groot kunstenaarschap. Dit soms ruwe, dan weer humoristische verslag is het waarachtige verhaal van de tragische puberteit van deze jongen. Het verdient zeker in Uw boekenkast een plaatsje te krijgen temidden van de wat zeldzaam wordende "Onvergetelijke Boeken"!!!

(Flaptekst 1ste druk)

ALS JE DAN WERKELIJK ZO BENIEUWD BENT, DAN WIL JE natuurlijk in de eerste plaats weten waar ik geboren ben, wat ik zo al in mijn jeugd uitgespookt heb, waar mijn ouders vandaan kwamen en wat ze uitvoerden voor ze met mij op- gescheept werden, en ga zo maar door; maar om je de waarheid te zeggen voel ik daar niks voor. Ten eerste omdat het me geen sikkepit interesseert, en ten tweede omdat mijn ouwelui een rolberoerte zouden krijgen als ik iets persoonlijks over ze vertelde. Op dat punt zijn ze verdraaid kleinzerig, vooral mijn vader. Ze zijn reuze geschikt en zo, daar niet van, maar o, zo gauw gepikeerd. Bovendien moet je niet denken dat ik van plan ben met mijn levensloop op de proppen te komen. Ik wou alleen maar wat vertellen over die waanzin die me omstreeks Kerstmis verleden jaar overkomen is, dus voordat ik van slag af raakte en hier naar toe moest om een poosje piano aan te doen. Meer heb ik D. B. ook niet verteld, en die is nog wel mijn bloedeigen broer. Hij zit nu in Hollywood. Dat is niet zo ver hier vandaan, en hij komt me practisch ieder weekend opzoeken.

Als ik naar huis toe mag, volgende maand misschien, dan komt-ie me halen. Hij heeft pas een jaguar gekocht - je weet wel, die lage Engelse dingetjes, die een dikke tweehonderd kilometer per uur doen. Dat grapje heeft hem bijna vier mille gekost, maar hij zit tegenwoordig aardig in de slappe was. Vroeger niet. Vroeger, toen hij nog thuis was, schreef hij gewoon boeken. Ken je Het Geheim van de Goudvis, die bundel korte verhalen? Die is van hem. Het beste is Het Geheim van de Goudvis zelf. Het gaat over een klein knulletje dat geen mens zijn goudvis wil laten zien, omdat hij, hem van zijn eigen spaarcenten gekocht heeft. Moorddadig. Nu danst-ie in Hollywood om het Gouden Kalf, D. B. Als er één ding is waar ik de pee aan gezien heb, dan is het de film wel. Praat me d'r niet van.

Maar ik wou mijn verhaal eigenlijk beginnen met die dag waarop ik van Pencey wegliep. Pencey is die kostschool in Agerstown, Pennsylvania. Je zult er wel eens van gehoord hebben, of anders heb je de advertenties toch wel gezien. Ze adverteren in zowat alle tijdschriften, en altijd met een plaatje van een vlotte jongen die te paard een hindernis neemt. Alsof je in Pencey de hele dag niets anders doet dan polo spelen. Ik heb er zelfs nog nooit een paard gezien. En onder dat plaatje zetten ze dan altijd: "Sedert 1888 het opleidingscentrum waar jongens gevormd worden tot uitmuntende, zelfstandig denkende persoonlijkheden". Waar halen ze het vandaan. Ze hebben in Pencey geen greintje meer benul van vormen dan op welke andere school ook. En over die zelfstandige denkers zul je al evenmin je nek breken. Ik heb er alles bij elkaar misschien twee gekend. Hooguit. En die waren het waarschijnlijk al voor ze naar Pencey gingen.

Hoe het ook zij, het begon op die zaterdag toen we tegen Saxon Hall speelden. Van die ontmoetingen tegen Saxon Hall maakten ze altijd veel ophef in Pencey. Het was de laatste wedstrijd van 't jaar, en je werd geacht zo ongeveer harakiri te zullen plegen als Pencey niet won. Ik herinner me dat ik die middag om een uur of drie boven op Thomson Hill stond, vlak naast dat stomme kanon dat nog uit de Vrijheidsoorlog stamt. je kon vanaf die plek het hele veld overzien en de twee ploegen elkaar te lijf zien gaan. De jongens op de tribune kon je niet zo duidelijk onderscheiden, maar je kon ze horen brullen - massaal en opzwepend aan de kant waar Pencey stond, omdat practisch de hele school behalve ik er was, en magertjes en zielig aan de kant van Saxton Hill, omdat de gasten zelden veel supporters meebrachten.

Er waren nooit veel meisjes bij de rugbywedstrijden. Alleen de ouderejaars mochten meisjes meebrengen. Het was een rotschool, van welke kant je het ook bekeek. Ik houd ervan af en toe eens een stelletje meisjes te zien, al staan ze voor mijn part alleen maar aan d'r armen te krabben of te ginnegappen. Selma Thurmer, de dochter van de directeur, liet zich dikwijls bij de wedstrijden zien, maar zij was nu niet bepaald het type waar je weg van raakt. Toch was ze een tamelijk aardige meid. Ik heb eens naast haar gezeten in de bus naar Agerstown en we raakten zo'n beetje in gesprek. Ik mocht haar wel. Ze had een grote neus, en haar nagels waren tot op het vlees afgebeten, en ze had van die namaakdingen aan die een meter vooruit staken, maar je moest met haar te doen hebben. Wat mij in haar beviel was dat ze niet vol kale kak zat over d'r kei van een vader. Waarschijnlijk wist ze zelf wel wat een nul hij was.

De reden dat ik boven op Thomson Hill stond in plaats van beneden op de tribune was dat ik juist met de schermploeg uit New-York terug was. Ik was nota bene de aanvoerder van de schermploeg. Moet je niet min over denken. We waren die ochtend naar New-York gegaan voor een ontmoeting tegen de jongens van MeBurney. Alleen was de ontmoeting niet doorgegaan. Ik had de degens en de hele mikmak in de ondergrondse laten liggen. Niet dat het helemaal mijn schuld was. Ik moest voortdurend op de plattegrond kijken om te zien waar we er uit moesten. Zodoende waren we om.half drie in Penecy terug, in plaats van tegen etenstijd. De hele weg terug had ik er voor spek en bonen bij gezeten. Alles bij elkaar een nogal pijnlijke situatie.

De tweede reden waarom ik de wedstrijd niet bijwoonde was dat ik op weg was naar Spencer, mijn geschiedenisleraar. Hij had een flinke griep te pakken, en ik verwachtte hem voor de kerstvacantie niet meer op school te zien. Hij had me laten weten dat hij me nog een keer wou spreken voor ik naar huis ging. Hij wist dat ik niet meer terug zou komen.

Dat heb ik je nog niet verteld. Ik was van school getrapt. Ik mocht na de kerstvacantie niet meer terugkomen, omdat ik zwaar onvoldoende had voor vier vakken en het zogenaamd wel geloofde. Ze hadden me herhaaldelijk gewaarschuwd dat ik beter mijn best moest doen - vooral halverwege het jaar, toen mijn ouwelui met Thurmer waren komen praten - maar het had niks uitgehaald. Het gevolg was dat ik de zak kreeg. Er krijgen dikwijls jongens de zak op Penecy. 't Is een school die reuzegoed staat aangeschreven. Heus waar.

In elk geval - het was december, en het was gemeen koud, vooral daarboven op die snertheuvel. Ik had alleen maar m'n regenjas aan, en geen handschoenen of niks. De week daarvoor had de een of andere smiecht mijn kameelharen jas met mijn bonthandschoenen en al uit mijn kamer gestolen. Pencey zat vol dieven. D'r waren heel wat rijkeluis- zoontjes op school, maar toch zat het er vol dieven. Hoe duurder een school is, des te meer schooiers er op zitten, neem dat van mij aan. Nou, zoals ik al zei, ik stond daar naast dat halfgare kanon naar de wedstrijd te kijken, en ik verhipte van de kou. Eigenlijk interesseerde die wedstrijd me maar matig, maar ik wilde me doordringen van het feit, dat dit de laatste keer was. Er zijn keren geweest dat ik ergens wegging zonder dat het me iets zei. Daar heb ik een hekel aan. Het kan me niet schelen of het een treurig afscheid is of niet, maar als ik ergens voorgoed vandaan ga, dan wil ik het ook weten. Als dat niet het geval is voel je je nog veel beroerder.

Ik bofte. Ik moest namelijk ineens aan iets denken waardoor ik beter besefte dat de voorstelling voor mij afgelopen was. Ik herinnerde me eensklaps die keer in october toen ik met Robert Tichener en Paul Campbell voor de school een partijtje aan het punteren was. Het waren geschikte lui, vooral Tichener. Het was vlak voor het avondeten en het begon al aardig donker te worden................................

(Pag 5 ev)