Il Gattopardo

(De tijgerkat)

Giuseppe Tomasi di Lampedusa

Giuseppe Tomasi, de laatste prins van Lampedusa wordt in Palermo geboren in 1896 en overlijdt er in 1957. Zoals zijn naam aangeeft, was hij van aristocratische afkomst. De laatste telg van een geslacht, zoals ook in de roman zal blijken. Hij had een grote belangstelling voor de literatuur van zijn tijd en zelf is hij pas op late leeftijd beginnen te schrijven. Aan de tijgerkat begint hij in 1954. In 1957 is het werk klaar, maar het wordt afgewezen door enkele uitgevers. Pas na zijn dood zal het worden uitgegeven.

De tijgerkat, dé klassieker van de moderne Italiaanse literatuur.

De roman gaat over het verval van een aristocratische familie op Sicilië. De tijgerkat staat in het blazoen van de familie, vandaar de titel van de roman. Het verhaal speelt grotendeels in het jaar 1860. Het is een belangrijke periode voor Italië, dat mede onder invloed van Garibaldi tot één staat wordt gesmeed, het koninkrijk Italië. Ook op Sicilië worden de gevolgen van die strijd gevoeld. Op het einde van de roman maken we enkele sprongen, naar 1883, het jaar waarin de hoofdpersoon don Fabrizio de Salina overlijdt, en naar 1910, waarin we zien wat er van de familie overblijft.

Hoofdpersoon is Don Fabrizio, prins van Salina, naar zijn wapenschild de Tijgerkat geheten: een der machtigste en rijkste vertegenwoordigers van de Siciliaanse adel. Hoewel uit traditie en geaardheid een tegenstander van Garibaldi en de ‘liberalen’, heeft hij genoeg historisch besef en wereldwijsheid, om de onvermijdelijkheid van de ‘omwenteling’ in te zien. En hij slaat met welwillendheid en niet zonder bewondering het optreden gade van zijn neef en pleegzoon prins Tancredi, die de zijde der liberalen kiest, om, zoals hij zegt, te zorgen, dat al moge er uiterlijk veel veranderen, in wezen ‘alles hetzelfde blijft’. Ook nog op andere wijze weet de berooide Tancredi zijn standpunt in praktijk te brengen. Hij trouwt niet met de kuise Concetta Salina, maar met de verre van kuise, doch beeldschone Angelica, dochter van de ‘opgekomen’ en schatrjk geworden Don Calogero Sedara.

In tal van kostelijke scenes is de botsing tussen oude en nieuwe wereld beschreven, afgewisseld met de schildering van het familieleven van de Prins, van zijn liefde voor de sterrenkunde en de jacht, en bovenal van de merkwaardige verhouding van de Prins tot zijn huisprelaat, Pater Pirrone, een onvergetelijke figuur, die zijn medewerker is in het observatorium, maar tegelijkertijd min of meer ‘het geweten’ van zijn heer vertegenwoordigt. Maar Don Fabrizio, die met zijn reuzengestalte en leeuwennatuur het boek beheerst, is er toch niet de eigenlijke hoofdpersoon van. Hoofdpersoon is Sicilië.

De Tijgerkat heeft in Italië meer dan 70 drukken beleefd en is verfilmd door Luchino Visconti met in de hoofdrol Burt Lancaster, Alain Delon en Claudia Cardinale 

Angelica (Claudia Cardinale) dochter van de schatrjk geworden Don Calogero Sedara maakt kennis met de familie.
 

 
De roman schetst een bedwelmend beeld van Sicilië: het landschap wordt in geuren en kleuren beschreven, je kunt de honden horen blaffen, je ruikt de verwaarloosde tuinen en de stoffige interieurs, de mensen komen tot leven. Niet alleen de adellijke en burgerlijke heren, maar ook de boeren, de priesters, de soldaten, de verliefde jonge meisjes, de verbitterde oude vrouwen.
Leesfragment uit het zesde hoofdstuk: Op weg naar het bal.

November 1862

Prinses Maria Stella steeg in het rijtuig, nam op de blauw satijnen kussens plaats en verzamelde zo goed mogelijk de ruisende plooien van haar japon om zich heen. Intussen stapten Concetta en Carolina ook in: zij gingen tegenover haar zitten en uit hun precies eendere roze japonnen steeg een zachte viooltjesgeur op. Daarna schommelde de calèche op de hoge veren door het enorme gewicht van een voet, die op de treeplank werd gezet: ook don Fabrizio stapte in. Het rijtuig was eivol: de golvingen van de zijde en van de armaturen van drie crinolines gingen omhoog, stootten tegen elkaar en raakten tot bijna ter hoogte van de hoofden verward; onderin was het een verwarring van schoenen, de zijden schoentjes van de meisjes, de mor’doré schoentjes van de Prinses en de grote pumps van kopallak van de Prins; iedereen had last van de schoenen van de anderen en wist niet meer waar zijn eigen waren.

De twee treden van de treeplank werden gesloten en de bediende kreeg zijn orders. ‘Naar het paleis Ponteleone’. Hij klom weer op de bok, de palfrenier, die de toom van de paarden vasthield, ging opzij, de koetsier klakte onmerkbaar met zijn tong en de calèche gleed weg, men was op weg naar het bal.

Palermo beleefde op dat moment een van haar, bij tussenpozen voorkomende, perioden van mondaniteit, er kwam geen einde aan de bals. Na de komst van de Piemontezen en na de aanslag van Aspromonte, toen de spookbeelden van onteigening en verkrachting verjaagd waren, konden de tweehonderd mensen, die ‘de wereld’ vormden, er niet genoeg van krijgen elkaar te ontmoeten, om elkaar steeds maar weer geluk te wensen met het feit, dat zij nog bestonden.

Zo frequent waren de verschillende en toch eendere feesten, dat de prinselijke familie voor drie weken haar intrek genomen had in haar paleis in de stad om niet bijna iedere avond de lange tocht van S. Lorenzo af te hoeven maken. De japonnen van de dames kwamen uit Napels in lange, zwarte, op lijkkisten gelijkende dozen en het was een hysterisch va et vient geweest van modistes, kapsters en schoenmakers; wanhopige bedienden hadden aan de naaisters ongeruste briefjes gebracht. Het bal van de familie Ponteleone zou het belangrijkste worden van dat korte seizoen: belangrijk in alle opzichten, door de luister van het geslacht en het paleis en door het aantal genodigden; nog belangrijker voor de Salina’s, omdat zij aan de ‘uitgaande wereld’ Angelica, de mooie bruid van hun neef, zouden voorstellen.

Het was pas half elf, dus nog wat te vroeg voor een prins van Salina om op een bal te verschijnen, dat hij gewoon was pas zijn entree te maken op het hoogtepunt van een feest. Deze keer kon het echter niet anders, als men aanwezig wilde zijn bij de binnenkomst van de Sedaro’s, die (‘zij weten nog niet beter, de stakkerds’) in staat waren, het uur, dat op de glanzende invitatiekaart stond, letterlijk op te vatten. Het had een beetje moeite gekost hun zo’n kaart te verschaffen: niemand kende hen en prinses Maria Stella had zich de moeite moeten getroosten om tien dagen tevoren een bezoek te brengen aan Margherita Ponteleone; het was alles vlot verlopen, dat spreekt van’ zelf, maar desalniettemin was het een van de stekels geweest, die door de verloving van Tancredi in de delicate poten van de Tijgerkat gedrongen waren.

Het korte traject tot het paleis Ponteleone liep door een warnet van donkere straatjes, zodat men stapvoets ging: via Salina, via Valverde, de steile straat van de Bambinai, die bij dag er zo feestelijk uitzag met haar winkeltjes van wasfiguurtjes, maar die ‘s avonds erg donker was. De paarden stapten voorzichtig, zodat het geklikklak van hun beslag resoneerde tegen de donkere huizen,die sliepen of deden alsof.

De meisjes, die onbegrijpelijke wezentjes, voor wie een bal een feest is en niet een vervelende mondaine plicht, babbelden vrolijk maar zachtjes; prinses Maria Stella voelde aan haar tas om zich te vergewissen of het flaconnetje ‘vliegend zout’ er wel in zat, terwijl don Fabrizio al van tevoren genoot van de indruk, die de schoonheid van Angelica zou maken op al die mensen, die haar niet kenden, en van wat diezelfde mensen, die hem. maar al te goed kenden, wel zouden zeggen van Tancredi’s geluk. Een schaduw viel er echter op zijn tevreden stemming: hoe zou de frac van don Calogero er uitzien? Zeker toch niet zoals degene, die hij in Donnafugata had aangehad: hij was aan de zorgen van Tancredi toevertrouwd, die hem had meegesleept naar de beste kleermaker en zelfs bij het passen aanwezig was geweest. Officieel scheen het een paar dagen geleden, dat hij tevreden was over het resultaat; in vertrouwen had hij echter gezegd: ‘De frac zou niet beter kunnen zijn, maar Angelica’s vader mist chic’, Dat was ontegenzeggelijk waar; maar Tancredi had zich garant gesteld, dat hij perfect geschoren zou zijn en passende schoenen zou dragen. Dat was tenminste iets.

Daar, waar de aflopende Straat van de Bambinai uitkomt bij de abdij van S. Domenico, stond het rijtuig stil: men hoorde een fijn belletje en om de bocht verscheen een priester met een kelk met het Allerheiligste; achter hem een koorknaap, die een witte, met goud geborduurde parasol boven zijn hoofd hield; voor hem uit hield een andere koorknaap in zijn linkerhand een dikke, brandende kaars, terwijl zijn rechterhand tot zijn groot pleizier een zilveren belletje heen en weer bewoog. Dit was een teken, dat in een van die gesIoten huizen iemand stervende was: het waren de Sacramenten der Stervenden. Don Fabrizio stapte uit en knielde op het trottoir, terwijl de dames het teken des kruises maakten; het belgeklingel verdween in de stegen, die naar S. Giacomo afdalen en de calèche met de inzittenden, die een heilzame waarschuwing gekregen hadden, zette haar tocht voort naar het nu zeer nabije doel.

Men kwam aan en steeg in de grote poortgang uit; het rijtuig verdween in de enorm grote binnenhof, van waaruit paardengetrappel en lichtflitsen van de eerder aangekomen equipages tot hen doordrongen.

Vaklokaal CKV-1 digitale school

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-1 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. 

 Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. 
04/19/2010 last update