Konstantin Sergejevitsj Stanislavski (1863–1938) |
|
Deze Russisch acteur, regisseur en toneelleider, was een van de grootste theoretici van het 20ste-eeuwse toneel, begon als amateur en bleef nog lang daarnaast werkzaam als fabrikant. Hij richtte in 1888 Het Genootschap voor Kunst en Letteren op, waarvoor hij stukken van Tolstoj en Shakespeare regisseerde. |
|
Bij deze scene uit een toneelstuk zien we Stanislavski links achter (1902) |
|
Voor de komst van Stanislavski, wiens nauwkeurig geformuleerde 'methode' om acteurs op te leiden later allesoverheersend werd in Amerika, had het Russisch theater zich onopgemerkt door het buitenland ontwikkeld. Er waren een aantal uitstekende acteurs, velen ervan lijfeigenen die opgeleid waren in privé-theaters van de adel. Dankzij de grondvesting van een eigen Russische literatuur door de dichter Poesjkin, kende het ook enkele goede toneelstukken, waaronder Lermontovs Maskerade en Ostrovski's Het Onweer Verder zijn De Revisor van Gogol en Een maand op het land van Toergenjev zeer bekend. Maar deze stukken, en die van Tolstoi en Gorki, wiens beste stukken pas na 1917 gespeeld werden - waren onbekend in Europa. Pas toen Stanislavski acteurs had opgeleid die in staat waren om de subtiele nuances van Tsjechovs dialogen, die als ze op de oude manier gespeeld werden zelfs voor een Russisch publiek onbegrijpelijk waren, over te brengen, werd Rusland en later de hele wereld zich bewust van zijn genialiteit. Zijn stukken worden steeds opnieuw gespeeld en vertaald, waardoor hij tot het wereldrepertoire is gaan behoren, en zijn invloed op acteurs en acteren overal ter wereld is onschatbaar.
|
|
De methode van
Stanislavski
In regelmatige sessies spelen een of meer acteurs korte, door henzelf geselecteerde scènes die dan door de sessiedeelnemers en -leider geanalyseerd worden. De nadruk ligt hierbij meer op de situatiebepaalde psychologische correctheid dan op speeltechniek of lichaamsmotoriek. De gevoelsintegratie van de acteur en zijn rol worden geoefend door training van zijn ‘affectief geheugen’, gericht op zelf ervaren belevenissen en stemmingen. Deze wijze van acteren staat tegenover het ‘epische’ uitbeeldingsconcept van Bertolt Brecht waarin de acteur zijn rol reflecterend, kritisch en afstandelijk benadert. 11-22-2007 last update |