Gaat Claudio Monteverdi zelf niet
inhoudelijk in op Artusi's bedenkingen, zijn broer Giulio Cesare doet dat
twee jaar later wêl. In Claudio's volgende publikatie, de Scherzi
musicali voor drie stemmen uit 1607, neemt Cesare het in een lijvig
voorwoord voor zijn broer op. Ook Artusi had echter niet stilgezeten; in een
tweede geschrift uit 1603 had hij zijn bezwaren herhaald. Dit Seconda
parte dell’Artusi was een antwoord op de brieven van ene L'Ottuso
Accademico, wiens identiteit nooit afdoende vastgesteld is. Op het voorwoord
tot Monteverdi's vijfde madrigaalboek reageerde Artusi met een Discorso
musicale - een geschrift dat hij onder het pseudoniem Antonio Braccino
publiceerde in 1606 of 1607. Helaas is dit pamflet verloren gegaan.
Tenslotte zou Artusi in 1608 een Discorso
secondo musicale publiceren.
Giulio Cesare Monteverdi neemt
Claudio's voorwoord tot het vijfde madngaal-boek als leidraad voor zijn
polemiek. Hij behandelt Claudio's verdediging stap voor stap en werkt diens
uitspraken nauwgezet uit. Tevens definieert hij het verschil tussen de prima
en seconda
pratica.
·
Met prima pratica beoogt hij
de praktijk die de perfectie van de harmonie voorstaat, dat wil zeggen dat
de harmonie commandeert en niet gecommandeerd wordt: niet dienares, maar
meesteres van de woorden is. Die praktijk werd ontwikkeld door de eersten
die in onze notatie muziek schreven voor meer dan één stem en ze werd
nagevolgd en uitgebreid door Ockeghem, Josquin des Prez, Pierre de la Rue,
Jean Mouton, Crecquillon, Clemens non Papa, Gombert en anderen uit die tijd.
Ze werd uiteindelijk geperfectioneerd door meester Adriano met feitelijke
compositie en door de uitgelezen Zarlino met zijn gezaghebbende regels.
·
De seconda
pratica, voor het eerst in onze notatie beoefend door de goddelijke
Cipriano de Rore (zoals mijn broer duidelijk zal maken), werd nagevolgd en
uitgebreid, niet alleen door de reeds genoemde heren, maar ook door Ingegnen,
Marenzio, Giaches de Wert, Luzzasco, evenals door Jacopo Peri, Giulio
Caccini, en uiteindelijk door verhevener geesten met een beter begrip van
echte kunst. Hij beoogt ermee de praktijk die zich toelegt op de perfectie
van de melodie, dat wil zeggen dat de harmonie gecommandeerd wordt, en niet
De discussie zal de pennen nog in
beroering houden tot in de jaren veertig. De polemiek holt dan echter al
lang en breed achter de feiten aan: niemand laat zich in de dissonantbehandeling
nog de Wet voorschrijven door Zarlino
Het vijfde madrigaalboek is echter om
meer redenen van belang: niet alleen is het een van de populairste
publikaties van Monteverdi - het beleeft acht herdrukken in vijftien jaar
tijd - maar ook voegt Monteverdi aan de laatste zes stukken een basso
continuo-partij toe:
Met basso continuo voor klavecimbel,
chitarrone of een ander gelijksoortig instrument; gemaakt vooral voor de zes
laatste en eventueel voor de andere.
Deze basso continuo-praktijk was uit
nood geboren. Het bleek bijzonder handzaam om in een meerstemmige compositie
ontbrekende partijen in te kunnen vullen, als er te weinig zangers waren. De
bespeler van een klavier-instrument richtte zich dan vooral op de baslijn en
men noemde dit de basso seguente. de volgbas. Uit deze gewoonte ontwikkelde zich
langzamerhand een toegevoegde zelfstandige baslijn. de basso continuo. Vaak
werd door middel van een becijfering aangegeven welk akkoord er boven de
basnoot gespeeld moest worden. Deze praktijk sloot naadbos aan bij de
uitgangspunten van de avant-garde: die vond immers dat muziek dienstbaar
moest zijn aan de tekst. Welnu: in begeleide monodie (solostem met
begeleiding) kon de tekst veel meer recht gedaan worden dan in polyfonie,
want daarin klinkt de tekst in de verschillende stemmen niet tegelijkertijd.
Intussen is Monteverdi's positie aanmerkelijk verbeterd. De directe
aanleiding hiertoe vormt de dood van de Mantuaanse kapelmeester Pallavicino.
Toen diens voorganger Giaches de Wert stierf, had Monteverdi al geaasd op
zijn baan, maar de keus was toen op Pallavicino gevallen. Blijkens
Monteverdi's eigen woorden heeft men hem bij enkele andere benoemingen in
Mantua ook al gepasseerd en hij verwijst in dit kader naar de opvolging van
Alessandro Striggio senior en van
Zeer doorluchtige heer, zeer
gerespecteerd meester, Als ik me niet persoonlijk zou haasten om bij
Pallavicino's dood de gratie van Uwe Hoogheid te vragen voor de post die
Mijnheer Giaches ooit bekleedde, zouden wellicht jaloerse plannen van
anderen, eerder op verbale dan op muzikale wijze. de goedgunstigheid van Uwe
Hoogheid jegens mij nadelig kunnen beïnvloeden. Men zou u kunnen voorhouden
dat ik vrees dat het mij aan capaciteiten ontbreekt of dat ik aan
zelfoverschatting lijd. Dat ik daarom wacht op de post waarnaar ik
onwaardige dienaar die ik ben! met grote nederigheid zou moeten
solliciteren. Verder zou u ook een bijzondere reden gehad hebben om terecht
te klagen over mijn nalatige dienst, als ik niet de kans zou benutten u te
dienen, zo vaak de gelegenheid zich voordeed. Ook zou u een goede reden
hebben gehad zich over me te beklagen als ik met mijn gebrekkige kennis niet
elke kans aangegrepen zou hebben om me als iemand van enige waarde in
motetten en missen te presenteren aan u, met uw uitgelezen muzikale smaak.
En tenslotte zou de buitenwereld - die mij bij u in dienst ziet blijven met
veel toewijding mijnerzijds en veel gratie uwerzijds. na de dood van de
beroemde mijnheer Striggio en na die van de excellente mijnheer Giaches, en
wederom een derde maal na die van de excellente mijnheer Franceschino, en
tenslotte weer van de competente mijnheer Benedetto Pallavicino - met reden
kunnen mompelen dat ik niet gezocht word om mijn talent maar om mijn
toewijding en trouw jegens u, als ik niet nog eens de positie zou trachten
te verkrijgen die nu hier in de kerk vacant is geworden, en met alle
verschuldigd respect en nederig vraag om de hierboven genoemde titel. Om al
deze redenen en om die welke - tot mijn grote geluk- U Edele eraan zou
kunnen toevoegen (omdat u nooit versmaad heeft mijn nederige composities aan
te horen), vraag ik onderdanig maestro
te mogen worden aan zowel het hof als de kerk; ik zal deze post, als uw
vriendelijkheid en gratie me zo willen eren, aanvaarden met de nederigheid
die een dienaar met al zijn beperkingen past als hij aangemoedigd en
bevoordeeld wordt door een grote prins als Uwe Hoogheid, voor wie ik een
buiging maak en een uiterst nederige revérence, dagelijks God biddend voor
de grootste tevredenheid die een devote, liefdevolle en toegewijde dienaar
zijn Meester maar kan toewensen.
Uit Mantua, 28 november 1601,
de nederigste en dankbaarste dienaar
van Uw Doorluchtige Hoogheid,
Claudio Monteverdi.
Dit schrijven sorteert effect: aan
het einde van 1601 of begin van 1602 benoemt Vincenzo Gonzaga de 34-jarige
Monteverdi tot kapelmeester.