|
Bronsgieten
De beeldhouwers van de Oudheid bedienden zich bij het maken van bronzen al van een techniek, die nog tijdens de Renaissance (en later) gebruikelijk was en als de 'verloren- wasmethode' (in het Frans cire-perdu) bekend is. Met deze methode is het mogelijk om zowel massieve bronzen te gieten als holle beelden. Met de toenemende grootte van de werken namen ook de voordelen van de holle bronzen toe: men bespaarde materiaal en het gewicht werd lager. Dit laatste was niet alleen makkelijk bij het vervoer van het beeld. In technisch opzicht werd ook het risico van het ontstaan van scheuren kleiner bij het maken van holle beelden, omdat het krimpen van het metaal bij het afkoelen beter berekend kon worden naarmate de wanden dunner waren.
Na het afkoelen van het geheel kwam het spannende moment waarop de mantel kapot-geslagen werd - waarbij deze onherroepelijk verloren ging - en het brons te voorschijn kwam. Pas nu kon de kunstenaar zien of het werk gebreken had in de zin van scheuren of luchtbellen. Maar ook het perfect gelukte afgietsel moest nog vele bewerkingen ondergaan voordat het beeld voltooid was. Eerst moesten de bronzen staafjes, die waren ontstaan waar de gietkanalen hadden gezeten, eraf gezaagd worden. Dan werd het hele oppervlak van het nog ruwe werk gepolijst en details - zoals haren of textiel - moesten nog worden bijgewerkt. Grote beelden, die vaak uit verscheidene stukken bestonden, moesten aan elkaar gepast en vastgezet worden. Het gieten volgens de verloren-wasmethode heeft per definitie het nadeel dat de gietvorm vernietigd moet worden en er geen tweede exemplaar mee gemaakt kan worden. Aan het einde van de vijftiende eeuw lukte het echter om een ingewikkelde gietmethode te ontwikkelen waarbij het originele model behouden bleef en meerdere bijna identieke afgietsels konden worden gemaakt. De achtereenvolgende fasen van deze manier zijn:
Opdracht: zet bij de onderstaande afbeeldingen de juiste letter ( a t/m j)
12/31/2009 update |